Muntslag in Alkmaar?
j
Voor een juist begrip van de vroegste Alkmaarse geschiedenis is het niet
van belang ontbloot te weten of in de stad munt werd geslagen. Volgens
v. Uytven wel, want hij plaatst Alkmaar onder de 12e eeuwse stedelijke
centra, op grond van het gegeven dat Alkmaar een muntatelier zou hebben
gehad 1). Met als konsekwentie, dat Alkmaar eerder als stedelijk centrum
verschijnt dan b.v. Haarlem, Delft en Leiden. Ook Jansen neemt aan dat
er een Alkmaarse munt is geweest. Na te hebben uiteengezet dat in de
12e eeuw in de Noordelijke Nederlanden de handel achteruit ging, zodat
alleen Utrecht als handelsplaats niet onbelangrijk was, komt hij over Alk
maar te spreken
"In het noorden van het graafschap zullen we wat voor de handel van Alk
maar doorgaat op rekening mogen schrijven van de abdij van Egmond,
die in 1147 voor haar eigen goederen tolvrijdom kreeg aan de drie voor
naamste tolstations van het Sticht Keulen. Inderdaad werd 1150 gespro
ken van tol, maat en munt te Alkmaar, maar veel kunnen die niet om het
lijf hebben gehad in dat kleine plaatsje dat in die tijd "oppidulum", een
vestinkje werd genoemd en waarschijnlijk niet meer dan 77 volwassen in
woners telde die ieder met hun voornaam als getuige figureren onder een
optekening waarbij zij bevrijd werden van het begrafenisgeld voor de ab
dij onder voorwaarde dat zij de tienden van hun veldvruchten en vee net
jes afdroegen. Uit genoemde munt te Alkmaar zijn nooit geslagen exempla
ren gevonden. Kooplieden woonden er niet in Holland 2)".
Het is evident, dat de beide auteurs hun gegevens hebben ontleend aan
Cordfunke, wiens nogal overdreven voorstelling van de betekenis van
Alkmaar in de 12e eeuw echter zeer duidelijk door Jansen wordt gerelati
veerd. Dit heeft echter niet kunnen verhoeden dat diens verhaal enige
gegevens bevat, die m.i. niet juist zijn. Zo heb ik in Alkmaar in het
Drijfzand reeds uiteengezet dat de "voorhaventheorie" van Cordfunke
nergens op slaat 3). Immers, er is geen enkel bewijs dat goederen, be
stemd voor de abdij van Egmond, te Alkmaar aankwamen en van daar per
schip naar Egmond werden gebracht. Voor de 14e eeuw zijn die gegevens
er wel, n.l. in de door Hof uitgegeven kloosterrekeningen van de abdij 4).
Hieruit blijkt echter, dat althans twee eeuwen later het merendeel der
goederen te Akersloot en Wijk aankwam en van daar met wagens naar de
abdij werd getransporteerd. Verder wordt in het Chronicon Egmundanum
een opsomming gegeven van de eigendommen, welke de abdij bij het ver
drag van 1437 aan de Heer van Egmond heeft verloren.
Uit deze gegevens blijkt, dat de Heer van Egmond de wagendiensten te
Rinnegom en de Hoef aan zich had getrokken, die de bewoners vervolgens
mochten afkopen tegen 4 gouden Franse kronen per wagendienst per jaar.
Tevens blijkt, dat de abdij oudtijds in het bezit was van 18j wagendienst,
waarvoor derhalve in totaal een afkoopsom van 74 gouden kronen per jaar
moest worden betaald. Dit is een groot bedrag, hetgeen erop wijst dat de
wagendiensten (die m.i. stammen uit de tijd van de horigheid) door de in
woners als een zware last werden gevoeld. 5). De kroniek bevat trouwens
554