op bedacht te zijn, dat de tijdge noten in hun geschriften die wij als bronnen voor onze kennis gebruiken, zelf niet steeds duidelijk en consequent zijn. Hiermede zijn al twee aspecten aangeroerd die nog nadere vermel ding behoeven om het beeld compleet en vooral ook aktueel te doen zijn: het geworteld zijn in de geschiedenis en de waarde als bouwkundig monument. Armenzorg Zeker tot in het begin van de 20e eeuw hadden de hofjes een vanzelfsprekende en niet te onder schatten plaats in wat toen de armenzorg heette. Zij vielen bij de onderverdeling van de instellingen van weldadigheid in de armenwet van 1854 onder de „instellingen door bijzondere personen of door bijzondere niet kerkelijke vereni gingen geregeld of bestuurd" (art. 2 sub c). Hiernaast stonden de gemeentelij ke, kerkelijke en gemengd gemeen telijk-kerkelijke instellingen. Plaat sing op de lijst van bijzondere instellingen bracht niet veel meer mee dan de verplichting tot mededeling van de reglementen en tot het jaarlijks inzenden van een verslag aan het gemeentebestuur. Zelfs dit ging sommige regenten colleges nog te ver. Omdat de wet niet van toepassing was op instel lingen uitsluitend bestemd tot het voorkomen van armoede, onthiel den zij met een beroep op die bepaling hun informatie aan het gemeentebestuur. De hofjes waren sinds de armenwet van 1854 wel erkend, maar verder vrijgelaten. Men wist dat zij er waren en voor wie en dat was voldoende in die tijd. Met de grote maatschappelijke veranderingen sinds de eerste wereldoorlog kwam ook het insti tuut hofje onder druk te staan. Werden in 1898 en 1901 nog twee nieuwe echte hofjes in Alkmaar gebouwd, het provenhuis van Laurens van Oosthoorn aan de Kennemerstraatweg en de nieuwe stichting van het hofje van Paling en van Foreest aan de Steynstraat, in 1920 kwam het Karenhuis in de Krelagestraat gereed, gesticht door de vereniging voor Volkshuisves ting „Alkmaar". De woningwet van 1901 had ook deze ontwikke ling mogelijk gemaakt, waarbij in bejaardenhuisvesting werd voor zien vanuit een geheel andere achtergrond dan die van de vroegere stichters van hofjes. Die waren toch meestal wel geïnspi reerd geweest door religieuze gedachten omtrent 's mensen plicht tegenover de minder bedeel de naaste, al speelde na de refor matie de behoefte aan voorziening in het eigen zieleheil een minder uitgesproken rol. Armenzorg is een van de grote kwesties in de 19e eeuw geweest, waarbij met name de rol van de overheid in relatie tot die van kerkelijke organisaties ter discus sie stond. Fatsoenlijk De hofjes als voortbrengsel bij uitstek van particuliere, niet-kerke- lijke, liefdadigheid uit de tijd van de Republiek vormden een stabiel element in die tijd waarin allerlei initiatieven op sociaal terrein opkwamen om op nieuw ontdekte noden en misstanden te reageren. 516

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 1983 | | pagina 8