Contract tussen de glasslijpers
en leveranciers van verrekijkers
Op huijden den xiiiien Febrarij anno 1671 compareerde voor mij Jan Adriaensz.
de Wit, notaris pub!., bij den Hove van Hollant geadmitteert, binnen Alcmaer
residerende ende de nabeschreven getuijgen den eersamen Jan Dircxsz. Visscher,
Isaack Fransz. IJserman, Cornelis Heijndricxsz. Nederveen, Adam Rogiersz.
van den Abelen, Jacob Cornelisz., Cornelis Louwersz. Timmer-man, Meyndert
Jacobsz., Willem Claesz. Even\ ijn, Pieter Jansz. Visscher, Jan Jacobsz. Kodde,
Claes Jansz. Backer, Jan Arentsz. van Gendt, Tijmon Jacobsz. Codde, Louweris
Arentsz. ende Arijaen Jacobsz. Codde, alle inwoonderen deser stede, mij notaris
bekent gemaect, dewelcke verklaerden met malcander gecontracteert ende
overeengecomen te zijn in dese navolgende artijculen:
1. Sal niemand vermogen een ander buijten dit contract zijnde de minste
onden\ ijsinge tot het glase slijpen te geven noch het gereetschap direct noch
indirect iemandt te vertoonen, op een boete bij de contraventeurs te
verbeuren een somma van vijff hondert Caroli guldens.
2. Sal niemandt vermogen een pertij verrekijkers beneden de gestelde prijs
opentlijck noch bedectelijck, binnen off buijten deser stede te leveren, op de
verbeurte van telckens vijftigh guldens.
3. Opdat de kunst niet sal uijtsterven is ieder toegestaen sijn huijsvrouw ende
sonen te vermogen in de voornoemde const te onderrechten onder dese mits
dat soo dra de gemelde, te weten vrouw, soon off soonen (buijten dewelke het
niemandt geoorlooft is) exempt de dochters (de regulen daer van int
volgende articul) daer toe gebruijkt worden dese bovenstaende en volgende
regulementen sullen moeten ondertekenen en tot een intree geven ijder twee
gulden thien stuijvers.
4. Ingeval iemand zijn dochter in dese bovenstaende const wilde onderwijsen,
deselve sal gehouden zijn alle 'tgene vande vrouw, soon off soonen vereijscht
wordt na te komen, mits dat zij tot een intree in plaets van twee gulden thien
stuijvers sal moeten geven vijftigh caroliguldens.
5. Indien iemand der contrahenten zijn zoon, dewelcke noch minderjarigh
zijnde, in de bovenstaende konst wilde onderrechten, sal voor deselve
moeten intreden soodanigh, dat het beneffitium, 'twelcq na rechten een
meerderjarige permiteert en licencieert, om een contract in zijn
minderjarigheijt gemaect hebbende te weerroepen, te revoiceren en van
hetselve te mogen desisteren, dat seggen wij, dat een vader, moeder,
voochden en alle die administratie hebben, niet sullen vermogen te doen,
maer dewijl hetselve contract en consequentelijck de onderteijkeningh van
490