Korte geschiedenis van het Geestmerambacht
door drs. H. Danner
Toen Floris V de West-Friezen in 1289 onderwierp, trof hij de
zeedijk daar aan in een erbarmelijke staat. De vier ambachten, de
districten waarin de gouw West-Friesland verdeeld was, waren
gehouden hun eigen stuk zeedijk te onderhouden, maar hadden dit
deerlijk verwaarloosd. Een van zijn eerste daden is dan ook geweest
voorwaarden te scheppen voor een behoorlijk onderhoud van en
toezicht op de dijk die van vitaal belang was voor zijn gebied. Het
hele gebied bracht hij onder twee baljuwschappen de baljuw is de
vertegenwoordiger van de landsheer op het platteland het
Oosterbaljuwschap of baljuwschap van Medemblik en het baljuw
schap van Kennemerland en West-Friesland, elk twee ambachten
omvattend. Aan deze baljuwen werd ook het toezicht op de zeedijk
opgedragen.
Van bovengenoemde ambachten vielen het Geestemerambacht
en de Schager- en Niedorperkoggen - nagenoeg hetzelfde gebied
dat nu het Groot Geestemerambacht omvat onder het baljuw
schap van Kennemerland en West-Friesland. Beide ambachten
maakten één dijkgraafschap uit, iets wat duidelijk blijkt uit de
aanstelling van Willem Wouterszoon in 1412 en Aernt van Hoden-
pijl in 1418 als dijkgraaf van dat gebied waaronder dan verstaan
wordt: „onsen zeedijck van Putte tot Winkelre pael toe, Heer-
hughendijck bi Alcmaer als die dijcgrave van Kennemerlant in
voirtide die gevoert heeft ende alle diken alze loepscuttinghe ende
indike, slusen, bruggen, wateringhen die hier binnen gelegen sijn
mitten scouwe van de Nuweland ende die dune van Putte mit allen
toebehoren te bedriven, te regieren ende te beware...". Maakte
aanvankelijk de baljuw deel uit van het dijkbestuur, hetzij als
dijkgraaf, hetzij samen met een aparte dijkgraaf, na 1412 had hij er
geen enkele bemoeienis meer mee en werd een afzonderlijke
dijkgraaf rechtstreeks door de graaf aangesteld. Ook nadat het
baljuwschap West-Friesland (dat van Kennemerland bleef bestaan)
in 1414 opgeheven was, zijn beide ambachten onder één dijkgraaf
schap gebleven tot de invoering van het Bijzonder Reglement van
1864 voor die ambachten waarbij zij ieder een eigen bestuur
kregne. Illustere namen zoals Egmond van der Nyenburg en van
Nassau Woudenberg hebben extra glans aan dit dijkgraagschap
gegeven.