De eerste molen in de Schagerkogge dateert vermoedelijk van
1466, in de polder Burghorn. In de Niedorperkogge, bestaande uit
drie dorpen, Oude en Nieuwe Niedorp en Winkel, verschenen de
molens in het begin van de 16e eeuw. Deze molens werden echter
door de bewoners zelf opgericht, omdat de ligging van het terrein
geen bemaling van het hele gebied toestond, noch een een dorpsge-
wijze. Naderhand zijn ze, daar sancties op nalatigheid ontbraken,
onder de hoede van het openbaar gezag gesteld. De gemeenschap
pelijke boezem van de Schager- en Niedorperkogge is in het midden
van de 17e eeuw opgeheven ten gevolge van een gebrekkige
uitwatering en zijn voor beide delen van het ambacht strijkmolens
opgericht.
Bij het Bijzonder reglement van 1864 is, zoals reeds vermeld,
de personele unie tussen beide ambachten verbroken en kregen zij
ieder een eigen bestuur. Ook de molenpolder van het Geestemeram-
bacht werd gereglementeerd en kreeg een eigen bestuur, onafhanke
lijk van het ambachtsbestuur, de polder Geestemerambacht.
In 1919 nam het hoogheemraadschap van Noord-Hollands
Noorderkwartier de zeedijk en in 1941 het hoogheemraadschap der
Uitwaterende Sluizen van Kennemerland en West-Friesland de
boezem van beide ambachten in beheer en onderhoud, waarmee de
bestaansredenen voor de twee waterschappen waren verdwenen.
Met de oprichting van het waterschap „Het Groot-Geestemeram-
bacht" is het gebied van het oude dijkgraafschap weer hersteld, net
zoals in de 13e eeuw.
Geraadpleegde literatuur: G. de Vries Azn, Het dijk- en molen
bestuur in Noord-Hollands Noorderkwartier.
Uit een oude krant
Alkmaarsche Courant (Gazette
D'ALKMAAR) van Maandag den
7 October Ao. 1811:
"Regenten van het Almoezeniers-
huis te Alkmaar, nodigen by
deze uit, alle Inwoners dier Stad
en omliggende Dorpen, om een
of meer Bestedelingen van ge
melde huis, het zy Jongens of
Meisjes, in hunne dienst te
nemen, het zy om hun tot het
uitoefenen van een Ambacht, tot
Dienstmeid of tot Boerewerk
opteleiden en te bekwamen. Zy,
welke daartoe mogten genegen
zijn, worden verzogt zich om-
trend de conditiën, welke naar
mate van de voorwerpen zo
favorable mooglijk zullen wor
den gemaakt, te adresseren aan
de Heeren Pieter Roose Krynsz:
en Jacob Helling, Mede-Regen
ten van het Almoezeniers-huis
voornoemt."
455