Vanwege dit slechte dijkonderhoud, dat ook in de andere
ambachten het geval was, hebben de graven vanaf het begin der 15e
eeuw getracht een toezichthoudend college van hoogheemraden en
de beide baljuwen als dijkgraven over de gehele West-Friese omring-
dijk aan te stellen, maar zonder veel succes. Dit toezicht van
bovenaf was in principe in strijd met de vrijheidslievende geest der
West-Friezen en is, hoewel het een paar jaar gefunctioneerd heeft,
met de opheffing der beide baljuwschappen in 1414 en 1415 te
niet gegaan. Pas na het grote proces in de le helft der 17e eeuw
tussen Geestemerambacht en de Schager- en Niedorperkoggen
enerzijcfs tegen Drechterland en de Vier Noorderkoggen anderzijds
over de herstoeling van de omringdijk, heeft men een toezichthou
dend college ingesteld, dat van de hoofdingelanden van de West-
Friese omringdijk, welk college tot de oprichting van het hoog
heemraadschap van Noord-Hollands Noorderkwartier heeft be
staan. Vanaf die tijd ook is de omringdijk voor gemeenschappelijke
rekening onderhouden, volgens een bepaalde verdeelsleutel.
Behalve deze omringdijk stond ook de Oosterdijk, die het
Geestemerambacht tegen de Heerhugowaard beschermde, onder
toezicht van dijkgraaf en heemraden van de twee ambachten en
werd sinds 1413 onderhouden door de verschillende dorpen van
het Geestemerambacht en de poorters van Alkmaar, die een dijkvak
te onderhouden kregen in evenredigheid met de gezamenlijke
hoeveelheid land die zij daar bezaten.
Als er in Noord-Holland één gebied is geweest dat geprofiteerd
heeft van de uitvinding van de bemaling, is dat wel het Geestemer
ambacht geweest, aangezien 1/6 van het land door dijkdoorbraken
en slecht onderhouden kaden en sluizen vervormd was tot plassen
en poelen. In 1533 begon men daar watermolens te plaatsen en
werd de Oosterdijk de dijk van de nieuwe molenpolder, de latere
polder Geestemerambacht. Ook werden de meren daar nu succes
sievelijk drooggelegd, het geheel afwaterende op een boezem, de
Raaksmaat, met een uitwateringssluis bij Aartswoud. Bovendien
zijn er toen door het Hof van Holland enige wijzigingen in het
bestuur aangebracht. Het dijkgraafschap werd opgedragen aan de
dijkgraaf van het Geestemerambacht en de Schager- en Niedorper
koggen, die zouden schouwen met vijf gedeputeerden als heem
raden, tevens molenmeester. Vier zouden worden aangewezen uit
het gemene land van Geestemerambacht en één door de keizer,
Karei V, vanwege diens vroonlanden aldaar. Later is er nog een
zesde bijgekomen, gesteld door de burgemeesters van Alkmaar,
vanwege de landerijen der poorters van die stad in dat gebied.
454