De nieuw gebouwde molen ging geen rustige tijd tegemoet. In augustus 1573 begon de belegering van Alkmaar en kwamen er Spaanse troepen te Koedijk. Op 1 oktober zag men vanuit Alkmaar „gedaanten van mensen" hangen aan de drie hekken van de meel- molen te Koedijk. Op 4 en 5 oktober, toen de Spanjaarden door het hoge water werden verdreven werd het dorp door hen platgebrand.8) We moeten haast wel aannemen, dat bij deze verwoesting ook de nieuwe molen verloren is gegaan en pas in de jaren na het beleg weer kon worden opgebouwd. Molenaars na het beleg van Alkmaar. Hoewel de gegevens schaars zijn, blijkt toch uit een transportakte van 17 maart 1582 dat er toen een korenmolen was.9) Uit andere stukken blijkt, dat de molenaar Cornelis Jansz. heette. In 1591 is sprake van Comelis moller (mulder of molenaar) en Theeus moller. Laatst genoemde werd op 17 januari van dat jaar voor schepenen gedaagd door de Heilige Geestmeesters van Koedijk (later Armen- voogden genoemd). Wegens de koop van een halve molen moest hij ten behoeve van de armen van iedere gulden een duit, dat is een achtste stuiver, betalen. Nog in 1597 wordt Theus, de molenaar van Koedijk, genoemd als pachter van een stuk vroonland. Later zien we dat dan vermoedelijk zijn zoon molenaar is geworden, want in 1634 waren Jan Theusz en Jan Nannisz molenaars op de molen. Zij waren toen nalatig in het betalen van de verponding over de jaren 1632, 1633 en 1634. Vermoedelijk was de verhouding tussen de gezamen lijke eigenaars niet zo goed, want in 1641 kwamen zij tegenover elkaar te staan voor de plaatselijke schepenbank, de een als eiser en de ander als gedaagde. Jan Nannisz zei dat zij samen eigenaar van de meelmolen waren, die met een goed hek behoorde te zijn afgepaald, zodat voorbijgangers met hun beesten geen gevaar zouden lopen. De mede-eigenaar was echter niet genegen de helft in de kosten te betalen. De schepenen bekeken de zaak ter plaatse en veroordeelden Jan Theeusz om het hek samen met Jan Nannisz in goede staat te brengen en ten eeuwige dagen te onderhouden. Bij akte van 31 mei 1642 verkochten eerder genoemde molenaars de molen aan Cornelis Jansz, meelmolenaar te Alkmaar, onder voorwaarde dat de molen zou worden verplaatst naar een naastge legen erf. In 1647 ging de nieuwe molenaar accoord met de voorwaarde dat het maalloon alleen met goedkeuring van de vroed schap mocht worden verhoogd. In dit zelfde jaar werd Cornelis Jansz voor schepenen gedaagd omdat hij nalatig was de laatste termijn van de koopsom te betalen. De schuld was toen nog f 1053-15-0, zijnde de termijnen verschenen mei 1645 en mei 1646. De koper zei een

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 1982 | | pagina 9