Ik herinner mij nog goed
door J. Zonderhuis
We woonden op de Laat no. 153, op 'n ochtend werd ik door mijn
broertje wakker gemaakt met de woorden: „Hé, wat heb jij 'n rooie
kop!
Moeder kwam er bij.
„Ja, Jan, je bent erg rood, kijk maar in de spiegel." En ja hoor, nu
zag ik het zelf, precies mijn vader, maar toch anders, vond mijn
moeder. „Jij moest maar naar dokter Degenaar gaan".
En zo ging ik met zusje Rie naar de dokter. In de wachtkamer was ik
'n blozende jongen, maar de dokter sprong overeind en rende naar de
wachtkamer om de stoelen „waar die op zaten" er uit te halen, want
die jongen had Roodvonk.
Ik kreeg 'n briefje mee voor moeder en moest in huis blijven.
Een half uur later kwam „de koets" op ijzeren banden, Jan werd
ingeladen en weg, naar het zomerverblijf „op het Eilandje" in de
barak, 6 weken.
Goeie dag
Ik werd ontvangen door een verpleegster en in bed gestopt, om er een
week in te blijven.
Gelukkig kreeg ik na een paar dagen gezelschap, er kwam een jongen
van de Stationsweg „Ton Straasheim".
'n Prettige knaap, die wist waar de appeltjes stonden op de veiling,
waar we dan ook wel gebruik van maakten.
Na een paar weken kwam er een meisje in het gezelschap, „Annie
Zweerts" en een andere verpleegster „zuster Vonk". Haar vader
was gemeente-ontvanger en woonde in de Emmastraat.
We hadden veel pret met de kippen van de heer Vogelenzang. Hij
woonde in het huisje naast de barak.
Ook was het prettig om te kijken naar de mensen die van het station
kwamen. Dan zag ik van verre het marine-uniform van mijn vader al
aankomen.
Ook het uezoek was steeds leuk. Dan kon je lachen, de raampjes
waren nogal hoog boven de grond, dus moesten de bezoekers op
kistjes staan.
't Was soms net circus!
443