molen stil te zetten, zodat hij veilig zou kunnen passeren. De molenaar had hem eerst op een, volgens de Staatsraad, lompe wijze toegevoegd dat hij niet de minste verplichting had om de molen te doen stilstaan. Maar na veel praten zette hij de molen toch even stil. De Staatsraad gaf enkele dagen later zijn misnoegen te kennen aan de burgemeester van Koedijk, met de mededeling dat het de plicht van de burgemeester was om voor de algemene veiligheid zorg te dragen en dat vooral op een weg die zo sterk bereden werd. Hij verzocht dan ook de molenaar ernstig en gestreng over zijn nalatigheid en de wijze waarop hij zich had uitgedrukt te onderhouden en hem een boete op te leggen, zoals in de keuren en reglementen was bepaald. Mochten er hieromtrent geen reglementen bestaan dan werd de burgemeester er nadrukkelijk op gewezen dat hij zonder uitstel had te zorgen voor een keur waarbij aan de molenaar werd verboden, om telkens als de wind zo waaide dat de molenroeden en zeilen daardoor aan of nabij de weg werden gekeerd, bij het naderen van een rijtuig te blijven doormalen. De molenaar zou de molen moeten stil zetten bij de aankomst van elk rijtuig, onverschillig van welke zijde dit zou naderen. Dit alles op een boete van f 3,— voor de eerste keer en f 6,— voor de tweede en volgende keren. Dat de burgemeester van Koedijk met deze brief gelukkig was valt te betwijfelen, maar waarschijnlijk zat er niet veel anders op dan de opdrachten uit te voeren. Er bestond geen bepaling omtrent het stilzetten van de molen, maar door de druk van de Staatsraad werd zijn suggestie door het gemeente bestuur van Koedijk overgenomen. Reeds op 8 september was een ontwerp bij Gedeputeerde Staten van Noord-Holland inge diend. De molen zou met westen-, noordwesten- en zuidwestenwind ter voorkoming van ongelukken moeten stilstaan bij het passeren van rijtuigen. De boete werd vastgesteld op de door de Staatsraad voorgestelde bedragen. Met de vele westelijke winden kwam het er dus op neer dat de molen, vooral op marktdagen, herhaaldelijk moest worden stilgezet. Er zijn aanwijzingen dat de plaatselijke autoriteiten zich verder om deze bepaling geen zorgen maakten en geen toezicht hielden op de naleving van de nieuwe verordening. Op 30 oktober 1834 is de Staatsraad met een rijtuig de molen weer tweemaal gepasseerd. De molen stond naar de weg gekeerd en maalde geweldig. De molenaar was nergens te zien, laat staan dat hij enige moeite deed om de molen in de vang te nemen. De Staatsraad verzocht de burgemeester schriftelijk om de molenaar te beboeten. Uit dit voorval blijkt wel dat de molenaar zich geen zorgen maakte om de rijtuigen. Inmiddels was er echter een andere molenaar op de molen, want op 20 april 1834 werd de molen voor f 4000.— verkocht aan

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 1982 | | pagina 20