Claas Cornelisz Molenaar bedroeg toen nog f 1300,—. Deze schuld
eiser was inmiddels ook overleden en diens weduwe verkocht de
schuldbrief aan Comelis Stam, IJff Bouwens en Jan Stam, dezelfde
personen van wie Comelis Kunst destijds de resterende f 3000,- had
geleend.
De molen wordt eigendom van invloedrijke boeren.
Op 20 februari 1783 verkocht de weduwe Kunst de molen met
huis en erf voor f 4200,— aan Jan en Cornelis Stam, elk voor een
derde deel, en aan Pieter Diepsmeer en Jan Hillebrandsz Lammert-
schaag tesamen voor het resterende derde deel. Het aandeel van Jam
Lammertschaag werd in 1788 door diens dochter verkocht aan Jan
en Cornelis Stam, die daardoor ieder voor vijf twaalfde deel eigenaar
werden. De gezamenlijke eigenaars hebben de molen daarna aan
diverse molenaars verpacht. In 1796 wordt Jacob Vennik als mole
naar genoemd en in 1799 Cornelis de Geus. In 1801 was de molen
eigendom van Guurtje Diepsmeer, weduwe van Jan Stam, en van
Antje Comelis Bakker, weduwe van Teunis Visser. Zij stelden op 5
februari van dat jaar Pieter Stam aan om als molenaar te fungeren.
Hij mocht dit zelf gaan doen of hiervoor een ander aanstellen. Antje
Cornelisdr Bakker is later getrouwd met de maire, Jan Groenewoud,
die na haar overlijden de helft van de molen verkreeg. Jan Groene
woud overleed 1 februari 1827. De weduwe van Jan Stam was al op
12 maart 1814 overleden, waarna haar aandeel was overgegaan op
haar zoon, Pieter Jansz Stam.
De molen komt door veiling weer in molenaarshanden.
Pieter Jansz Stam en de erfgenamen van Jan Groenewoud lieten op
7 februari 1828 de molen met huis en erf veilen. Koper werd Cornelis
de Pater, korenmolenaar te Schagen, voor de som van f 5150,-.
Enkele jaren daarna kwamen molen en molenaar nogal in op
spraak. Op 8 augustus 1832 wilde een Staatsraad, tevens burgemees
ter van Alkmaar en als zodanig Heer van Koedijk (de ambachtsheer
lijkheid van Koedijk was destijds bezit van de stad Alkmaar), met zijn
rijtuig de molen passeren. Er waaide een westenwind en de molen
maalde daarom met de roeden en de zeilen naar de weg gekeerd. De
Staatsraad durfde de molen zo niet te passeren, omdat hij bang was
dat de paarden daarvan zouden schrikken, waardoor een verschrik
kelijk ongeluk aan de boorden van het Noordhollandskanaal het
gevolg zou kunnen zijn. Hij verzocht daarom de molenaar om de
439