particulier ter molen komen, 6 stuivers per zak. Hij zou dan echter
wel beter op het malen moeten toezien dan tot heden is gebeurd.
Blijkbaar was Ruth Hendriksz het met deze voorstelling niet eens,
want op 26 april 1759 deed hij een verzoek tot verhoging van het
maalloon aan de Gecommitteerde Raden te Hoorn, die dit om
bericht en raad zonden naar regenten en vroedschap van Koedijk. De
bakkers zouden volgens Ruth Hendriksz reeds enkele jaren geleden
met hem overeengekomen zijn om voortaan 6 stuivers voor een zak
tarwe te betalen in plaats van 414 en voor een zak rogge 4 stuivers in
plaats van 3. Dit alles uit „consideratie van gants nadelige tijden" en
het geringe maalloon. Van de burgers voortaan voor 1/4 zak tarwe 2
stuivers en voor een hele zak 8 stuivers. Gerst en haver voortaan 4
stuivers in plaats van 3 en bonen 5 stuivers in plaats van 4. Op 14 juli
1759 beslisten Gecommitteerde Raden ten aanzien van het maalloon:
bakkers en burgers voor tarwe 6 stuivers per zak, rogge 4 stuivers per
zak, gerst en haver 314 st. per zak en bonen 5 st. per zak.
Claas Cornelisz Molenaar, meelmolenaar te Noord-Scharwoude en
eigenaar van de meelmolen te Koedijk, stelde zich garant voor Ruth
Hendriksz van Campen voor de zes eerstkomende jaren. Als Ruth
Hendriksz tot ziekte of armoede mocht geraken, dan zou Claas
Cornelisz de regenten van Koedijk van alle alimentatie ontheffen.
Omdat Ruth Hendriksz het graan niet naar genoegen van de
boeren maalde hadden zij reeds meerdere malen aan de schoolmees
ter, Dirk Vreedenburgh, tevens collecteur van de belasting op het
gemaal, gevraagd om „cedullen" om hun graan op de molen van
Gijsbert Sprong op de Vronergeest te laten malen. De collecteur
mocht deze van de hoofdcollecteur, Johannes Porcinus, te Alkmaar
echter niet verstrekken. In september 1759 besloot de vroedschap
deze zaak aan Gecommitteerde Raden voor te leggen, die op 19
oktober beslisten dat het mestinggraan (veevoeder) nu op beide
molens mocht worden gebracht.
De strijd over het malen en het maalloon zal Ruth Hendriksz geen
goed hebben gedaan en kort daarna is hij voor goed van het toneel
verdwenen.
Op 27 mei 1762 verkocht Claas Cornelisz Molenaar te Noord-
Scharwoude de molen te Koedijk met huis en erf voor f 5000,- aan
Cornelis Kunst, die hem hiervan f 2000,- schuldig bleef, terwijl het
resterende werd geleend van ingezetenen van Koedijk. De geld
schieters, Cornelis Stam de oude, IJff Bouwens en Jan Stam, zullen
door deze credietverlening wel enige invloed op het doen en laten van
de nieuwe molenaar hebben gehad. In 1776 blijkt Cornelis Kunst te
zijn overleden. Zijn weduwe, Trijntje Pieters Hartland, heeft als
meelmolenaaresse het bedrijf voortgezet. De hypotheekschuld aan