Vervolg van de beschrijving van de molen in het dorp.
Hiervoor is vermeld, dat de molen in het dorp in 1693 de naam
„De Koe" heeft gekregen. Hoe lang deze naam in gebruik is geweest
blijkt verder niet, maar de laatste eigenaars hadden er in ieder geval
geen weet van dat de molen ooit een naam heeft gehad.
Gaan we nu de gebeurtenissen rond de molen verder bezien, dan
blijkt dat in december 1705 de molenaars Claas Cornelis en zijn zoon
door schout en schepenen werden vermaand. Zij hadden gezondigd
tegen de regels, door voor buitenlieden te malen zonder rekening te
houden met het aloude gebruik om ingezetenen eerst te bemalen.
Na het overlijden van Claas Cornelisz, op 13 januari 1712, kwam
de molen in bezit van zijn zoon Cornelis Claasz Molenaar. Laatstge
noemde overleed vóór 23 februari 1752, op welke datum zijn
weduwe, Grietje Cornelis, door koop voor zes zevende deel eigenares
se werd van de meelmolen te Noord-Scharwoude. Het resterende
zevende deel was eigendom van de kerk te Broek op Langedijk.15)
Zij zal deze aankoop wel gedaan hebben om haar zoon en enig kind
een goed bestaan te verzekeren. De molen te Noord-Scharwoude was
de enige meelmolen aan de Langedijk en de omzet zal dus aanzienlijk
groter geweest zijn dan te Koedijk. De jonge mulder, Claas Cornelisz
Molenaar, trouwde in 1755 met Antje Jansdr van Twuiver uit
Noord-Scharwoude en zal zich vermoedelijk omstreeks die tijd als
molenaar te Langedijk hebben gevestigd.
De molen te Koedijk blijkt in 1758 verhuurd te zijn aan Ruth
Hendriksz van Campen, die als vreemdeling niet erg in de smaak viel.
Het koren werd door hem zo slecht gemalen, dat de boeren zich
behielpen door in de stad Alkmaar van de grutters cornelzemelen te
halen om de varkens mee te mesten. (Comel is het grofste van
boekweitenmeel). Toch wilde Ruth Hendriksz het maalloon nog
verhogen en deed daartoe in februari 1759 een verzoek aan sche
penen van Koedijk. De schepenen waren echter in het geheel niet
genegen hierop in te gaan. Zij zagen hem als een vreemdeling,
geboren buiten de provincie. Bovendien had hij nooit verzocht om
inwoner te mogen worden en een zaak te mogen drijven. Ook was er
voor hem geen enkele zekerheid gesteld voor het geval hij tot
armoede mocht geraken. Schepenen besloten dat, indien hij als
burger zou worden aangenomen en er cuatie zou worden gesteld voor
zijn verval of armoede, hij hetzelfde maalloon zou mogen ontvangen
als zijn collega op de Vronergeest, namelijk van de bakkers voor
iedere zak tarwe 5 stuivers in plaats van 41/2 en van burgers, die