een vaste knecht te hebben in verband met de belasting op het
gemaal. Als molenaarsknecht wordt op 26 januari 1679 Jan Jansen
Poorter genoemd, die op genoemde datum een boete van 25 stuivers
tegen zich hoorde eisen, omdat hij op een zondag onder de predikatie
in de herberg had zitten drinken. Tot zijn verweer voerde hij aan, dat
hij een biertje gedronken had nadat hij de molenstenen gebild en
gescharpt had. Hij wilde dit thuis gaan drinken, maar omdat de
vrouw naar de kerk was en hij niet in huis kon komen was hij naar de
herberg gegaan. Toen hij de voorlopers al uit de kerk zag komen
meende hij dat de predikatie beëindigd was. De schepenen wilden in
verband met de keur aan de vroedschap de vraag voorleggen, of
iemand in dit geval niet voor de dorst een biertje mocht drinken.
Nog in dezelfde maand januari 1679 werd de molen door Trijn
Vrederickse, de weduwe van Jan Jansz Keijser, met huis en erf
verkocht voor f3258,— aan Claes Cornelisz, een bejaarde vrijer uit
Nieuwe Niedorp. Deze nieuwe molenaar is echter niet ongehuwd
gebleven, want op 23 maart 1681 trouwde hij te Koedijk met Anne
Davids uit de Niedorper Boomen.
In november 1684 was er een geschil tussen de molenaar en zijn
buurman, Jan Pietersz Cock, die f 12,schadevergoeding vroeg
omdat er door de molen een schaap van hem was doodgeslagen,
doordat het hek tussen hen beiden had opengestaan. De molenaar zei
het achterste hek te hebben geopend voor Jan Dirckx bakker, die zijn
meel in de schuit zou dragen. Jan Dirckx zei dat het hek open stond
en dat hij het daarom ook open had laten staan.
Een meelmolen op de Vronergeest.
Behalve de korenmolen in het dorp, die steeds de belangrijkste is
geweest, blijkt er omstreeks het jaar 1600 ook een molen op de
Vronergeest te zijn gebouwd. Op 19 november 1599 werd het recht
van de wind, nodig voor het oprichten van „een staert coren-
molenken" te Sint Pancras, gegeven aan Pieter Vredericxzoon,
timmerman. Dit alles tot „gerijff ende commoditeijt van die van Ste
Pancraes, Coedijck ende meer andere daeromtrent gelegen plaetsen".
Aan recognitie of erfpacht moest jaarlijks f 2—10—0 worden betaald
aan de rentmeester van Kennemerland en West Friesland. Het
maalloon mocht niet hoger zijn dan op de naast gelegen molens. De
eigenaar moest de molen zo „beheinen" dat mensen noch beesten
gevaar konden lopen. Mocht er toch iets gebeuren dan zou de
molenaar de schade moeten vergoeden.11) Waar dit molentje in
eerste instantie is geplaatst blijkt niet uit de stukken. In de rentmees
ters rekening over de jaren 1604, 1605 en 1606 is sprake van een