vrije molen te hebben gekocht, terwijl nu bleek, dat de gemeente
hierop het servituut van „voormalen" had. De verkopers verklaarden
dat de molen door hun ouders en grootouders was aangeërfd als een
vrije molen, zonder enig servituut. Na vele zittingen luidde de
uitspraak dat de verkopers aan de koper f 212-10-0 moesten
terugbetalen wegens het belastende servituut. In 1649 werd nog eens
nadrukkelijk op de voorwaarden gewezen die in 1569 bij de bouw
van de molen werden overeengekomen. Ook het verplaatsen van de
molen was niet toegestaan. Als aanvulling werd nog bepaald dat de
molenaar verplicht zou zijn het meel zo goed te malen als in de stad
(Alkmaar) of op andere plaatsen. In 1667 werd Cornelis Jansen borg
voor zijn zwager, Cornelis Sijmens, molenaar te Alkmaar op de
Baanmolen staande op de stadsvesten. Als beschadigde borg verbond
hij in 1672 zijn molen te Koedijk. Niet lang daarna is Cornelis Jansen
overleden. Op 16 februari 1673 werd zijn zoon Jan Cornelis, poorter
en bode der stede Beverwijk, door de principaalste crediteuren van
zijn overleden vader aangesteld als lasthebber in de nagelaten boedel.
Huis, erf en korenmolen werden op 9 januari 1676 in openbare
veiling verkocht aan Jan Jansz Keijser voor de som van f 4160,-, te
betalen op meidag 1676 f 1000.- en alle volgende jaren op meidag (1
mei) f 400.—.
Molenaarsknechten bij de rechters.
De nieuwe molenaar werd al in het eerste jaar, in verband met een
arbeidsgeschil, door zijn knecht voor het plaatselijk gerecht gedaagd.
De molenaarsknecht, Claes Jansen, verklaarde zich van mei 1676 tot
mei 1677 bij de molenaar Jan Jansen Keijser te hebben verhuurd, om
te helpen en te leren malen, voor 46 stuivers per week en de kost. Hij
had goede trouwe dienst betoond, maar was in de slachttijd door
„indispositie niet wel te pas" en daardoor enkele dagen absent. Hij
had toen een andere knecht in zijn plaats gesteld en betaald. Enkele
weken voor kerstmis was hij weer wegens ziekte naar huis vertrok
ken. Ook toen was hij bereid een goede knecht in zijn plaats te
stellen, maar dat werd niet geaccepteerd. Op 3 januari was hij weer
redelijk gezond om zijn werk te hervatten. Hij kreeg toen echter „sijn
sack" en de toegang tot huis en molen werd hem verboden. De
knecht eiste nu dat de molenaar hem weer in dienst zou nemen of
hem over de resterende 17 weken 46 stuivers per week aan loon en
30 stuivers per week voor kostgeld zou uitbetalen. De uitspraak in dit
geschil is niet vermeld.
Op 16 december 1677 blijkt dat de molenaar, Jan Jansz Keijser,
plotseling overleden is. Zijn weduwe moest nu zorgen binnen 8 dagen