dezelfde ernstige en boertige wijze als door Roemer Visscher in zijn
Tafelrecht en Brabbelingen, en verdere dergelijke werken, zo
geestig ge-ordonneerd en beschreven.
Toch bracht datzelfde jaar grote veranderingen te weeg. Naar
beschrijvingen van vele kanten werd Tesselschade op het eerste
gezicht verliefd op een heel knappe, Alkmaarse zee-officier, Allard
Crombalgh, en in november van dat jaar gingen ze in Alkmaar
wonen, met het gevolg voor de stad, dat een voor die jaren
geweldige briefwisseling begint met alle leidende figuren van de
literaire wereld in de Nederlanden. We krijgen beschrijvingen in die
correspondentie van bezoeken aan Alkmaar gebracht door belang
rijke personagien, en veelvuldiger, natuurlijk, van tegenbezoeken,
omdat het centrum van de literaire wereld de Muiderkring was, en
P.C. Hooft, de drossaert, de inspirerende en charmante leider, zij
het in zijn Amsterdamse stadshuis, maar meer nog, en feestelijker,
op het Muiderslot. Hoewel de zorg voor haar jonge kinderen
Tesselschade veel aan Alkmaar bond, en het hoogtepunt van de
kring meer in de dertiger jaren viel, toch waren er steeds bezoeken
aan het slot van het begin af aan, tesamen vaak met haar nieuwe
Alkmaarse vriendin, Francisca Duarte. Wie er ook kwamen de grote
en werkelijke bijeenkomsten waren niet volmaakt, tenzij deze twee
jonge vrouwen, als de meest-gewenste en meest-geprezen gasten, er
door haar tegenwoordigheid niet de ware luister aan gaven. Die
Alkmaarse vriendin is om verschillende redenen heel interessant.
Francisca Duarte en haar man, Francisco Duarte, de neef van
dezelfde naam die ze getrouwd had, waren Portugese Joden, die uit
Antwerpen naar Alkmaar waren komen wonen. Haar vader, een rijk
en zeer kunstlievend man, woonde daar nog, een bankier en
handelaar in juwelen. De hele familie was zeer muzikaal en
Francisca had een prachtige stem. Een van de „Alkmaarse Nachte
galen" zoals een bewonderende mede-gast haar beschreef, terwijl
een ander in dichterlijke verrukking van „Vrouwen en Moeders",
sprak, „die een wonder zyt van mijn lant, en zingt als de godinnen
niet gezongen hebben", haar versoekend hem toe te staan ze toe te
wensen: „Moge de een een Seraphim, en de ander een Cherubim
worden"! Maar is na al die dichterlijke lof de diepe vriendschap
tussen Maria Tesselschade en Francisca Duarte en het opnemen van
de Duartes in die selecte kring niet van zulk een opmerkelijke en
unieke buitengewoonheid, dat ze vergeleken moet worden met de
houding, die in alle andere landen van Europa tot de Joodse
volksdelen wordt aangenomen in die tijd? We kunnen ook wel met
bijna volle zekerheid aannemen, dat, als practisch overal elders, in
die kleine, sociale Alkmaarse gemeenschap velen, trappelend van
ongeduld, met alle soorten van aanvaardbare en onaanvaardbare
445