zon zou hebben om een levenskans te zoeken. Precies drie honderd
vijftig jaar geleden, om een parallel van kleinere omvang te geven,
maar van dezelfde essentieel-onbegrijpelijke diepte, kondigde het
bestuur van Amsterdam (en machtig waren die Heren van Amster
dam, zowel in de Verenigde Provinciën als in de verste uithoeken
der aarde! een plechtig en waarschuwend besluit af:
Waerby verboden wort eenige boeken ofte schriften uyt te geven
ende te verkoopenmit seeckere vragen op de name van de
Academie binnen dezer stede inge stelt mit de antwoorden daer op
gevolght, Streckende tot vermeerderinghe ende voedinghe van de
haat der Ingesetenen deser LandenHet verbod werd op de
12e april 1630 afgekondigd; de „seeckere vragen op de name van
de Academie" werden in het begin van 1630 in de vorm van een
Gedicht van het toneel van de Academie voorgedragen en spoedig
in drukvorm verspreid. Het was een prijsvraag in dichtvorm van de
hand van niemand minder dan de vurige, nauwelijk dertig jaar oude
en al beroemde jonge dichter Joost van den Vondel, getiteld:
D'A msterdamsche Academie aen alle poëten en dichters der Ver-
eenigde Nederlanden, Liefhebbers van de goude vrijheit.
Apoll, op Helikon geseten,
Vraeght al syn heylige Poeten:
(1.) Wat beste en slimste tongen syn?
(2.) Of waerheyt salich maeckt, of schyn?
(3.) Of dwang van vrome Christen-sielen
Niet streckt om Hollandt te vernielen?
(4.) Of vryheyt niet en was de schat
Waerom men eerst in oorloogh tradt?
(5.) Ofoock in wel bestierde steden
Een oproermaecker wort geleden?
(6.) Of huyse-plondren vesten sticht?
(7.) Of d' eedt geen burgery verplicht?
(8.) En of sich leeraers niet verloopen,
Wanneer se desen bandt ontknopen?
Wiens antwoordt kortst en bondichst is,
En klaerst in dese duysternis,
Dien sullen d' ACADEMIEHEEREN
Met eenen Princenroemer eeren:
Daer Pallas1met ha er diamant,
In sne den Veldheer van het landt,
441