ook waren reeds de erven op de Dijk afgerooid en verkleind64).
Tevens was op 10 mei 1567 besloten om (ingevolge het plan van
Claes Heyndricksz) de muur ten oosten van de Friesepoort weg te
breken65). In 1569 was men althans zo ver, dat men wist welke
grond men voor de fortificatie nodig had en welke niet, reden
waarom op 29 juli burgemeesteren machtiging kregen het land van de
Torenburg te verkopen om te betimmeren66). Reeds op 11 augustus
1569 brachten burgemeesters rapport uit van de verkoop, wel een
bewijs dat men er haast achter zette. Toch was de uitbreiding
hiermede nog niet voltooid, want op 15 november 1574 „is mede
geresolveert dat men die stadt an de watercant sal vergroten tot die
runmolen toe omgaende nae die Rotoren toe"67). Het betrof
kennelijk een landwinning bij „Aelbert Evertsz syn runmolen by de
Rotoren"68), te weten bij „de Roetoren opt eynde van Luttik
Oudorp an de Voormeer"69). Het komt me voor dat het Luttik
Oudorp beoosten de Wortelsteeg werd verlengd, zodat daar plaats
kwam voor nog enige huizen. Men kon toen de Bierkade langs het
Luttik Oudorp doortrekken en naast de Bierkade bleef een strookje
water liggen. Op 27 juli 1581 werd de buren van het Luttik Oudorp
toegestaan een waterpoortje te maken „om nae Oudorp te
vaeren"70). Dit „waterpoortgen by de Rotoren"71) is te zien op de
kaart van Drebbel. Eerder, op 2 juli 1576, was besloten de nieuwge-
maakte erven aan de noordzijde van de Voormeer af te palen en te
verkopen72), waarmee het gebied in kwestie voltooid was.
Noten
1Stadsarchief, reg. nrs. 164 en 244.
2). Van den Berg OHZ, dl. I nr. 599.
3). Prof. dr. ir. E.H.P. Cordfunke, Alkmaar in prehistorie en
middeleeuwen, bl 99.
4). Mr. J.W. Groesbeek, Middeleeuwse kastelen van Noord-Holland,
bL 221.
5). Prod. dr. ir. E.H.P. Cordfunke, Alkmaar van boerderij tot
middeleeuwse stad, bL 138 e.v.
6). Groesbeek t.a.p. bl. 221 e.v.
7). Ibidem bL 222.
8). Cordfunke, Alkm. in pr. en midd. bl. 95.
9). C. W. Bruinvis, De regering van Alkmaar, bl. 2.
10). A.R.A. Archief L. en R.H. nr. 326, fol. 19v.
11). Ibidem nr. 325, foL 3.
12). Ibidem nr. 325, fol. 39
13). Van Mieris OHZ, dL IV bl. 920.
14). L. en RH. nr. 326, fol. 28v.
420