bericht Geleynssen hem van daaruit in een brief van 4 juli 1624 over
deze zending: „het jongste is een seedich stil dier, minnelijck ende
beleeft, sal volghens UE. last ofte begheerte soo langh het hier bij
mijn is, doen als ick wilde... Het cleinste ende oock de groote doen
UE. seer groeten ende senden hier neffens een brieff in Parsijs aen
UE., waerin UE. bedancken ende anders."
Op de slavenmarkt te Burhanpur kocht Geleynssen zelf ook slavin
nen, o.a. een meisje, „meede vrij moy", van 11 of 12 jaar voor 50
rupiya, maar dat bleek gestolen! De verkoper had aan Geleynssen
wel een soort certificaat verstrekt, maar na 6 of 7 dagen kwam de
eigenaar „crijtende ende tierende, dat wij sijn slaefinne hadden in ons
huis." De zaak kwam voor de coetewael, te vergelijken met onze
schout. Slavin en verkoopbrief werden Geleynssen afgenomen. Zijn
makelaar en tolk werden „afgeleit naer de troncke (gevangenis)".
„Ick stonde daer doen alleen, creegh ondertusschen 3 a 4 duwen in
mijn lenden, soo dat ick blijde was dat daer vandaen op mijn carra
quam." Waarschijnlijk zonder veel spijt, maar zeker heel wat ervaring
rijker vertrok Geleynssen in oktober 1624 uit Burhanpur. We vinden
hem nadien als opperkoopman terug op het kantoor te Broach,
gelegen ten noorden van Surat. Vandaar zou hij in 1632 weer tijdelijk
naar Patria en naar zijn vaderstad terugkeren, nadat hij ruim voor zijn
vertrek zijn op verzoek van de Gouverneur-generaal geschreven
Remonstrantie voltooid had. Van dit bewaard gebleven document, in
1931 door prof. W. Caland uitgegeven, als deel 31 van de werken der
Linschoten-vereeniging, zegt D.H.A. Kolff in zijn inleiding (blz. 44,
noot 147): „Het werk van Geleynssen is zeker niet minder belang
wekkend dan dat van Pelsaert en verdient dan ook een Engelse
vertaling."
Pelsaert is, na een nogal wild leven, in 1630 te Batavia overleden.
Toen Geleynssen in 1648 voorgoed naar Patria terugkwam had hij
het gebracht tot Directeur van de handel in Perzië.
1Zie o.a. het artikel van Dr. H.E. van Gelder, Wollebrandt Geleynsz.
de Jongh, „De Alkmaarse Wees", in zijn Alkmaarse Opstellen, p.
118 e.v.
2) De door Dr. Van Gelder in zijn onder1genoemde artikel uitge
geven brieven, gewisseld tussen Wollebrand en zijn voogd en
zaakwaarnemer notaris Baert, berusten in het Alkmaarse Gemeen
tearchief. Er loopt een romantisch relaas doorheen van de liefde
die Wollebrand sinds 1632 had opgevat voor Alewijntje, de toen
18-jarige dochter van de notaris.
3) Zijn journalen werden uitgegeven door W.Ph. Coolhaas, Pieter
van den Broecke in Azië." 2 dln., Den Haag 1962-63 (Werken
Linschoten-vereeniging, delen 63 en 64)
4) De in dienst van de V.O.C. geschreven brieven berusten in het
Algemeen Rijksarchief, Den Haag. (Collectie Wollebrand Geleyns
sen de Jongh). De hier geciteerde brieven dateren van 18 april en 5
juni 1624.
409