Oostelijk Stadsdeel zowel een sloot in de richting oost-west liep (het
Fnidsen), als een in de richting noord-zuid. Als echter door bodem
onderzoek kan worden aangetoond dat de St. Jansstraat inderdaad
een sloot is geweest, dan ligt het m.i. voor de hand dat deze sloot
oudtijds de begrenzing vormde van het oude land en dat dan de
Mient later gegraven moet zijn.
In alle gevallen maakte men nog in 1532 onderscheid tussen
„d'noortzyde van Fnitzen mit de zuytzijde" (zijnde de 8 huizen aan
de noordzijde bewesten de Appelsteeg 16 huizen aan de zuidzijde
ongeveer tot aan de (latere) St. Jacobsstraat) en de bebouwing op ,,'t
oosteynde van Fnitzen14)". In een lijst van 1536 is sprake van ,,'t
westevnde van Fnidtzen an beyde zijden" en ,,'t oesteynde van
Fnidtzen15)". Ook met de St. Jansstraat is er iets aan de hand. In de
lijst van 1531 komt deze straat voor met 13 huizen en verder treft
men „After Cornelis Verwer" aan met 5 huizen. In het verpondings
kohier van 1532 is dit eveneens het geval, doch daar heeft men naast
„After Cornelis Pietersz de Verwer" geschreven „in Sint Jans-
straet"16). Het lijkt dus niet uitgesloten dat de St. Jansstraat
inderdaad een sloot was en dat de 5 huizen achter Cornelis Verwer
aan de overzijde lagen; althans, een betere verklaring weet ik
vooralsnog niet.
Na 1516 (of 1506) is tevens een stuk erf uitgegeven aan het
hoogheemraadschap van de Hondsbosse. Wanneer dit „Hondsbossche
erve" of „gemenelands erve" is gesticht heb ik niet kunnen achterha
len. In 1552 wilde de stad het kennelijk wel weer terugkopen, want
op 24 maart werden burgemeesteren gecommitteerd om met de heer
Stalpert (van der Wielen) te onderhandelen over „de saicke beroeren
de 't gemenen lants lant te coepen buyten upt Dronckenoert omme
daer ander lant ofte anders daer an te geven"17). Op 10 april 1553
kreeg Ryckelant IJsbrantsdr toestemming haar plating uit te steken
van de Fnidserstraat tot de Hondsbosse sloot toe18). En op 14 april
1564 werd een accoord gesloten tussen de Hondsbosse en de stad
Alkmaar „beroerende dye vercoepinge van 't gemeen lants erff upt
Dronckenoert an die noortzijde"19). Het handelde niet, zoals men
zou verwachten, om verkoop aan de stad Alkmaar, maar om de
condities van de indertijd door Alkmaar gedane verkoop van het erf,
waarover nog steeds een geschil bleek te bestaan. De stad had het
erve verkocht op voorwaarde „dat de selve steede reserveerde an haer
als datter soude blijven leggen an de Dronckenoerder zijde 19 voeten
ende an de meerzijde 12 voeten, mits oeck datte sloet tusschen 't
gemeen lants erff ende Coman Garbranden erff soude wijt blijven 20
voeten". Hoe het geschil werd opgelost is in dit verband minder
interessant. Slechts één punt springt eruit, n.1. dat de stad Alkmaar
388