1569 gereed, want op 11 augustus van dat jaar werd besloten „omme
een ygelyck syn gadinge te vercopen van 't nyeuwe angemaeckte lant
in de Voornteer"66 Op 16 juni 1570 werd de fabrieksmeesters een
vergoeding toegestaan wegens „van de Voornteer te doen bepalen,
warren te maken ende de parken te laten vollen met slyck etc"67).
Op 15 november 1574 „is mede geresolveert dat men die stadt an de
watercant sal vergroten tot die runmolen toe"68). Naar ik vermoed
werd aan de zuidzijde van de Laat land gemaakt het gebied van de
stadstimmerwerf aan de overkant waarvan een strook land lag
de Lintmerhoek met op het uiterste einde een runmolen. Een
maand later (16 december 1574) bepaalde het stadsbestuur „dat men
den gheenen die soutketen begeren te setten haer erffven bewijsen en
vercopen sullen up een rij upt Eylant tegens die oude soutketen
over"69). En op 26 juni 1575 besloot men het nieuwgemaakte land
te verkopen, gelegen aan weerszijden „van de colck tot die Voormeer
daer die borstwering in geleyt is, mits dan aan weerszijden een straet
zal blijven zo an de colckzijde als nae die Voormeer"70Op de kaart
van Drebbel is de Keetkolk inmiddels versmald tot Keetsloot en deze
wordt afgesloten door een bastion van de stadsomwalling. Ik ver
moed dat de resolutie van 1575 betrekking heeft op de Keetkolk en
de Zandhoek. Ook in 1576 werden nog erven aan de noordzijde van
de Voormeer afgepaald om te worden verkocht71 en tevens zijn nog
elders in de Voormeer stukjes land opgehaald. De landwinning werd
besloten met de aanleg van het Veneetse Eiland in de jaren 1606-
161272
Ik kan me voorstellen dat het de lezer duizelt na al deze strikt
genomen weinig wereldschokkende feitjes. Toch hoop ik een beeld
te hebben geschetst van het zuidelijk deel van de stad, waar van 1471
af bewijzen van landwinning gevonden worden en waar vooral na
c.1530 een snelle ontwikkeling te constateren valt: de inpoldering
van de Achtermeer, de aanwinning van veel nieuw land, het opschui
ven van de Laat naar het oosten en twee stadsuitleggingen. Het
zuidelijk deel van de stad was kennelijk een industriegebied. Op de
tussen Verdronkenoord en Laat gelegen percelen woonden ten
oosten van de Kapelkerk tenminste vier scheepmakers en er stonden
molens en zoutketen. Aan de zuidzijde van de Laat bevonden zich
twee molens, een scheepmakerij en een onbekend aantal zoutketen.
(slot in de volgende uitgave)
372