2
vergeten. Maar de betalingen gaan door, al is er geen sprake meer van
i:
een graafschap Holland en wordt de provincie van die naam
n-
geregeerd door haar Staten. Wel blijft ook voor deze Staten van
r-
Holland een rentmeester van Kennemerland als van ouds werkzaam.
)1.
Deze rekent, blijkens de thesauriersrekening van 1573/74, voor 3
ïn
oude franse kronen per stuk 2 pond, hetgeen neerkomt op jaarlijks
lij
6 pond. De thesaurier Augustijn van Teylingen verantwoordt op
hetzelfde blad het aan de abdij van Egmond betaalde koninginnegeld,
is
dat blijft gehandhaafd op 2 pond en 12 schellingen9). Als rentmees
te
ter van de abdij treedt op mr. Gerrit Boot. Deze was op 1 sept. 1568
te
door de abt aangesteld. Tijdens de plundering van de abdij door de te
'S-
Egmond-Binnen en Egmond aan den Hoef gelegerde prinsentroepen,
Lt-
van ongeveer mei 1572 tot augustus 1573 én vanuit Alkmaar ten
m
behoeve van de fortificatie, was het de gouverneur van de stad,
:x
Guillaume Mostard, die de archieven van de abdij redde door deze
in
naar zijn woning in Alkmaar te doen overbrengen. Mr. Gerrit Bóót
3n
kreeg van de Rekenkamer van Holland de opdracht om deze
et
archieven voorlopig te inventariseren, de koffers, manden en pakken
3n
waarin ze geborgen waren te verzegelen en alles te zenden naar de
ie
Rekenkamer, toen te Delft gevestigd, alwaar de officiële overdracht
m
plaatsvond op 20 jan. 1574.10)
m
Mr. Boot bleef vanwege het Gemeneland het bewind over de
3n
abdijgoederen voeren en zo vertelt ons een kwitantie van
an
20 juni 1580, dat hij als rentmeester „vanden Abdie van Egmonts
ft
goederen ende incompsten" van de stad Alkmaar, uit handen van
at
Jacob van Teylingen, thesaurier, de 2 ponden 12 schellingen ontving
de
„ter cause van Tconinginnegelt". Nog in de thesauriersrekening
n-
anno 1600 wordt deze post vermeld, maar de uitbetaling bedraagt
at
„nihil". In de volgende rekeningen komt hij niet meer voor. Intussen
ze
gaan de betalingen aan de rentmeester van Kennemerland wel rustig
3S-
door. De drie oude franse kronen worden anno 1600 gewaardeerd op
sn
9 ponden en 9 schellingen.12) Die waardering zal telkens geschieden
an
volgens de „evaluatie ende permissie loop hebbende inden dach
ce
vande betalinge verschenen alderheyligen". Hoezeer de oorsprong van
deze belasting in het vergeetboek was geraakt komt duidelijk aan het
.e-
licht wanneer, voor het eerst in 1616, i.p.v. het coninginnegc7<7
sprake is van het coninginne/anJ! 13
>e-
ik
Tegen het einde van de 17de eeuw het bedrag is dan al sinds het
midden van die eeuw blijvend vastgesteld op 11 gulden en 2 stui
J
)St
vers14) wordt „het koninginnelant" in één post verenigd met de
354
355