een regeling als boven bedoeld. De graaf staat van de 5 pond er nu 2
af aan de abdij en stelt zich zelf tevreden met de resterende 3 pond:
exact hetzelfde bedrag als het getrouwelijk in de grafelijke rekenin
gen comparerende „Coninghinneghelt"En een Egmondse klooster
rekening van Heer Willem van Rollant, 1344-1345, vermeldt op fol.
57 recto: „In Alkemer der conghinneghelt 40 s." Dus 40 schellingen
oftewel 2 pond, precies het bedrag dat Floris V in 1266 aan de abdij
toewees 4)
Al met al blijkt de veronderstelling dat het koninginnegeld via Floris
V teruggaat tot de tijd van onze enige Roomse Koning niet te
gewaagd. Evenals in deze tijd had men ook in de middeleeuwen te
kampen met waardeveranderingen van het geld. In de rentmeesters
rekening van Thomas Buekelaer over 14935) noteert deze als ont
vangst „vande Stede van Alcmair, die welcke jaerlicx sculdich zyn
vande coninginnegelde drie gouden croenen verschinende jaerlicx
alder heiligen". De vervaldatum is, zo blijkt hier, verschoven van
Kerstmis naar Allerheiligen (1 nov.). De drie gouden kronen worden
door de rentmeester gewaardeerd op 28 stuivers per stuk, zodat het
bedrag dat Alkmaar moet betalen komt op 84 stuivers of 4 ponden
en 4 schellingen. Bij ponden van 40 groten had de schelling toen de
waarde van één stuiver. In 1516 betaalt „die goede stede van
Alcmaer" blijkens een bewaard gebleven kwitantie de som van
5 ponden en 6 schellingen wegens „coninckinnengelde", terwijl een
andere kwitantie leert dat Pieter Claesz. (Paling), als rentmeester van
de abdij van Egmond van de stad op 15 november 1516 heeft
ontvangen de som van 2 ponden en 12 schellingen „van dat
conynghynneghelt".6) Wat ook verandert in de woelige tijd van de
„Nederlandsche beroerten", de stad Alkmaar blijft trouw het konin
ginnegeld betalen. De enige maal, voor zover wij konden nagaan, dat
het in de vroedschap ter sprake kwam, op 22 dec. 1570, besluit deze
„dat dye stede betalen zal in handen Dircx van Teylingen, rentmees
ter, de somme van CLXX gulden IX st. VIII d. uuyt saecke vanden
ommeslach van tconinginnegelt volgende dye sommatie daer van
zynde".7) Gelet op dit bedrag was er blijkbaar sprake van een flinke
achterstand.
Spreekt de vroedschap hier nog van een omslag, in de thesauriersreke
ning 1572/73 heet het „een jaer erffpachts vant coninginnegelt",
verschenen Allerheiligen 1573, bedragende 6 pond, die worden be
taald aan de rentmeester-generaal Hans Kolterman.8) Waarschijnlijk
was men toen reeds de oorsprong van deze jaarlijkse uitgaafpost
354