In alle geval zijn er redenen te veronderstellen dat wij twee
bouwperioden dienen te onderscheiden, n.1. vóór en na de brand van
1508. Dit zou dan tevens betekenen dat de torenval van 1468 niet
de gehele kerk heeft verwoest, maar dat een gedeelte van het oude
kerkgebouw is blijven staan. Als wij even aannemen dat voorgaande
kroniek-gegevens op waarheid berusten, dan brandde in 1508 het
oude gedeelte uit en werd het nieuwe metselwerk behouden, waarna
de tweede bouwperiode begon. Men kan zich dan tevens afvragen op
welk gebouw die toren is gevallen: op de kerk of op de Oude Hof (er
werden twee nonnen van dit convent gedood). Een inventief auteur
heeft het aldus opgelost, dat die nonnen „aan het wandelen waren",
doch daarvan ontbreekt uiteraard alle bewijs. Wèl zijn er sterke
aanwijzingen, die mijn vermoeden dat de kerk in 1468 niet geheel
afbrandde, ondersteunen. Zo ging het aanstellen van vicarissen der
verschillende altaren in de periode 1468-1508 gewoon door 10).
Ook werd in 1475 in de kerk een altaar gesticht en in 1508 nog een
(dat van Claes Corf), terwijl in 1495 een overeenkomst werd
gesloten tussen de kerkmeesters en het Papengilde inzake het over en
weer gebruiken van de altaarvoorwerpen.
Indien echter in 1468 niet de gehele kerk werd verwoest dan lijkt
het voor de hand te liggen, dat men aanvankelijk op de oude wijding
is voortgegaan en dat er in 1521 wellicht toch een kerkwijding is
geweest. Hiervoor lijkt te pleiten de schenking op 11 juli van dat jaar
van een kerkraam door de stad Gouda 11). Overigens waren in 1519
reeds gedeputeerden van Alkmaar naar Brussel vertrokken „omme te
sollicyteren an de Coninck dat grote glas in der kercke van Alcmaer
ende meede die styen van den burghen buyten Alcmaer ende andere
saecken tot profyt van der stede weghe" 12). Uit een andere bijlage
van de rekening van 1519 blijkt dat het ging om het grote raam in
het zuidertransept. Bruinvis koppelt de gegevens aan elkaar en doet
het voorkomen alsof ook de stenen van de Middelburg en de
Nieuwenburg voor de bouw van de kerk bestemd waren. Dit blijkt
niet en tevens ligt het meer voor de hand dat men ze voor de
stadsmuur heeft gebruikt. Voorts heeft het er de schijn van dat aan
de tweede bouwperiode een einde kwam met de schenking in 1525
van de grote klok door de abt van Egmond. Deze klok is door dr.
Belonje beschreven in zijn Gedenkwaardigheden. Dit betekent echter
niet dat daarmee de kerk af was, want tot aan de beeldenstorm in
1566 is men doorgegaan met bouwwerkzaamheden en verfraaiingen.
Tenslotte enige gevens over de orgels. Volgens een niet terug te
vinden gegeven van Bruinvis werd in 1511 een orgel voor de Grote
Kerk gebouwd. Wel vond ik, dat in 1518 Jan Appeloensz (ook
343