andere klokken van de Waag,te Amsterdam versmolten ten behoeve
van het nieuwe carillon3). Eikelenberg, die in 1663 werd geboren en
in 1685 dus 22 jaar oud was, heeft deze klokken misschien met eigen
ogen aanschouwd, doch waarschijnlijker heeft hij zijn gegevens ont
leend aan het handschrift van Dirk Burger, chirurgijn in de Zijpe, die
in 1708 zijn „Opschriften der klokken in Noord-Holland" schreef.
Dit handschrift is verloren gegaan en wat overbleef was een in 1787
door Willem Leek gemaakt extract4).
Over de klokken in het H. Geestgasthuis weet Croll nog te vertel
len, dat in 1541 elf klokken in de toren zijn gehangen tot een
voorslag5). Hij noemt ook de namen der klokken en het blijkt, dat
twee klokken Sanctus Spiritus heetten, twee Salvator en twee
Ariaan6). Het is nauwelijks aan te nemen dat men in Alkmaar zo
weinig fantasie had dat men driemaal twee klokken dezelfde naam
gaf. Ergo, ze waren vermoedelijk van elders afkomstig. Croll voegt er
nog aan toe: „Mij is door de Heer Harcé berigt dat de bovengenoem
de klokken ten tijde van 't stigten der waagtoren zijn overgebragt op
de Groote Kerk, daar die gebleven zijn tot datter andere zijn doen
gieten, daar nu nog hangende".
Dergelijke kroniekaantekeningen en mededelingen van ooggetuigen
zijn uiteraard oncontroleerbaar. Zo vraag ik me af, hoe het inhangen
in 1541 van 11 klokken in de toren van het H. Geestgasthuis te
rijmen valt met het gegeven bij Bruinvis, die beweert dat in 1541 met
Jacob Wagevens te Mechelen een overeenkomst werd gesloten tot
levering van 9 klokken voor de Grote Kerk7). Waren de 11 klokken
van het H. Geestgasthuis - nt.i. een allegaartje wellicht voor een
deel afkomstig van de Grote Kerk, omdat deze laatste een nieuw
klokkenspel kreeg? Zo ja, dan lijkt het mij niet uitgesloten dat de
Kapelkerk, die tijdens de bouwwerkzaamheden in de jaren 1536-
1540 7 klokken kreeg, eveneens een oude klok uit de Grote Kerk
ontving: de klok St. Jan uit 1443.
Zekerheid hieromtrent is niet te krijgen en een bijkomende moei
lijkheid is, dat de gegevens van Bruinvis veelal even oncontroleerbaar
zijn als die van de oudere auteurs. Zo vindt men in genoemd artikel
vermeld, dat in 1519 een klokkesteller werd aangesteld om de drie
horlogiën of uurwerken te onderhouden. Deze aanstelling heb ik niet
aangetroffen, doch wel vond ik in de bijlagen van de stadsrekening
van 1519 betalingen aan Jan Rippertsz „ter cause dat hy heeft gestelt
drie horlogiën, een upter prochiekercke deser stede, een binnen der
selver kercke ende een upten capelle van de Heyligeest"8). Maar ook
308