Kapelkerk
op als getuige bij een testa
ment13). Als dit dezelfde persoon
is, dan betekent dit dat Heer Jan
in 1509 nog leefde.
Het geschrift vervolgt met:
„Item hier en boven zeeckere
aelmissen ende hantreykelyc-
heyt die ons gemact eenyghe
goede luyden doer welken wy
onderhouwende dagelix drie
missen, alle sonnendagen ende
apostelen daghen een sermoen
tot Goods dienst ende onderwijs
der ghueder ghemeente tot Alck-
maer, mits dinxdaechs ende sa-
terdaechs een singhende misse
mits orgelen ende loffsangen
Gode ter eeren ende syn ghebe-
nedide moeder Marie alst dat
betaemt". Waaruit blijkt dat het
inderdaad een kapel betreft en
geen altaar in de Grote Kerk.
Vervolgens zijn de lasten aan de
beurt. n.1. een lijfrente van 10 en
een van 7 gulden. De rente van
10 gulden (ten lijve van Dieuwer
Jans in de Oude Hof) zijn we
reeds onder B tegengekomen,
waaruit tevens blijkt dat het on
derhavige handschrift C na 1518
geschreven moet zijn. Dan volgt
een wel zeer merkwaardige pas
sage: „Dit syn voirsz die lasten
daer dat Cappelle mede belast is,
twelck mit niet begonnen ist wyt-
gesondert eenyge zeeckere hant-
reylicheyt der goeder luyden
ende bysonder des eerwaerdigen
Aelbert Aeijansz tot Haerlem,
die ons fundator ende principael
weldaeder is geweest".
We weten dus nu wie de stichter
van de Kapelkerk is, n.1. Aelbert
Adriaensz te Haarlem. Als wij
derhalve kunnen vaststellen
wanneer deze leefde, dan kun
nen we constateren of er al dan
niet reden is voor het vermoeden
dat de kapel in het begin van de
16e eeuw werd gesticht. Hoewel
de voor priesters gebruikelijke
titel „Heer" ontbreekt, meende
ik aanvankelijk uit „des eerwaer
digen" te moeten opmaken dat
Aelbert Adriaensz een geestelijk
persoon was. Mijn collega te
Haerlem was zo vriendelijk in
zijn uitgebreide documentatie
een onderzoek in te stellen, doch
een priester van die naam werd
niet gevonden. Hij maakte mij
echter attent op een artikel be
treffende de Haarlemse schepen
Aelbrecht Adriaensz14). Deze
was een niet onaanzienlijk man.
Hij werd omstreeks 1473/4 ge
boren en stierf in 1555. Dat hij
relaties had met Alkmaar blijkt
uit het feit dat zijn vader Adriaen
meetal te Alkmaar verbleef 15).
Ook kochten zijn zuster Wilhe-
mina (Wyllem Adriaen Ael-
bertsz dochter) en haar man An-
dries van Foreest in 1506 een lijf
rente van de Grote Kerk 16). Vol
gens Dolleman is van vóór 1520
weinig over Aelbrecht bekend.
Ik acht het niet uitgesloten dat hij
toen te Alkmaar woonde en mo
gelijk is hij dezelfde als „Allairt
van Haerlem", die in het kohier
haardstedengeld van 1493 voor
komt. Dat onze fundator en de
Haarlemse schepen dezelfde per
soon zijn blijkt uit het testament
van de laatste, gepasseerd te
228