beverlandt
t
overlijden van diens vader Pieter Gerritsz. Terwijl de eerdere belening
plaats gevonden had op „den naestlesten april 1581".
Meer westelijk nu en juist buiten de Heer Hugowaard, waar nu het
poldertje te vinden is, was reeds in 1343 sprake van de Bevecoich of
Bijvecoich, hetzelfde terrein, dat op 17 maart 1441 door Holland's
Graaf aan Barthout van Assendelft in erfpacht werd uitgegeven tegen
een jaarlijkse uitgang van 2 gouden kronen, te voldoen aan de rent
meester van Kennemerland en Friesland. Een koog of kaag is een
buitenland en in het onderwerpelijke geval kan slechts gedacht worden
aan een dergelijk stuk grond tussen het eiland Beverlandt en de Ooster-
dijk (welk laatste lichaam reeds sedert de vroege middeleeuwen diende
ter bescherming van het Geestmerambacht tegen het water van de
Heer Hugowaard, hier veelal de Zuiderwaard genoemd).
In tegenstelling met het Beverlandt, dat Hollands leengoed werd
gemaakt, is de Beverkoog blijkbaar allodium gebleven, wat niet alleen
in de na te noemen kaart tot uiting komt, maar ook voortvloeit uit een
acte dd. 8 december 1663 voorkomende in het protocol van de Alk-
maarse notaris C. van Heijmenbergh, waarin de pachters niet alleen
een beschrijving verstrekten van de laatstbedoelde gronden, maar ook
nog ten behoeve van de eigenaar de Heer van Berckenrode een verkla
ring afgegeven hebben, dat er sedert 34 jaren her geen tienden daarvan
waren geïnd.
De gehele situatie der gronden van de (West-) Beverkoog is overi
gens duidelijk afgebeeld op de kaart in handschrift van de zg. Vroon
landen benoorden Alkmaar, welke zich op het Algemene Rijksarchief
te 's-Gravenhage bevindt (inventaris 2507) en die in de periode
1529-1531 tot stand kwam na opmeting door broeder Peter uit het
klooster Thabor bij Sneek door tekening in kleuren door de bekende
schilder Cornelis Buijs. 2)
De op de kaart bijgevoegde verklaringen in het vak, begrensd ten o.
door de Heer Hugowaard en ten w. door de Oosterdijk zijn van noord
(de Twuiverweg, St. Pancras) tot zuid (de Huigendijk) de navolgende
,1) Zie: Mr. G. de Vries Az. „Het Dijks- en Molenbestuur in Holland's
Noorderkwartier", Amsterdam 1876, bldz. 179; Dr. A. A. Beekman „Het
Dijks- en Waterschapsrecht in Nederland voor 1795", II, 's-Gravenhage
1907, bldz. 1013 en Jhr. Mr. J. W. M. Schorer „De Zeeweringen en Water
schappen van Noordholland", Haarlem 1894, bldz. 672/3/4.
2) Zie mijn „Twee bijzondere Landkaarten", West-Friesland's Oud- en
Nieuw, IX. 1935, bldz. 70-76 en Dr. Regn. Steensma „Het Klooster Thabor
bij Sneek en zijn nagelaten Geschriften", Leeuwarden 1970, bldz. 117/8 met
de noot 53.
40