Aft alkmaars allerlei J. MEURS ^Isl OVER ALKMAARSE DAMES Zoals vorige keer beloofd hierbij een ontboezeming van E. Maaskamp in 1810 in zijn „Reis door Holland" over Alkmaar: „Ofschoon deze stad nauwelijks 9000 zielen telt, vertoont zich aller- wege, in den omgang, het kenmerk eener meerdere beschaving, dan men verwachten zoude in eene landstreek, alwaar zich anders alles aan ouderwetsche gebruiken en zeden keetent. Men vindt hier de schoone Sekse, uit den besten burgerstand, zeer bevallig gekleed. Er is eene ongedwongenheid en voorkomendheid, welke ik elders te naauwer nood zoo algemeen aantrof. Ook de mannen zijn welgemaakt, bescheiden, verpligtende en voor een gepast onderhoud berekend." Iets later, in 1822, schrijft de Zwitserse journalist Jul. Pictet komen de van Haarlem naar Alkmaar over de beroemde „Alkmaarschen Hout" (hooggewaardeerde wandelplaats) en over de sierlijkheid van de stad. Hij vervolgt dan met de vaststelling dat de inwoners, vooral de vrouwen, een opmerkelijke gestalte bezitten. De kleding der dames is bijna altijd wit, haar kapsel geheel en al nationaal. Na een uitgebreide beschrijving van kap en kapsel zegt hij: „Een feit is tenslotte, dat de jonge meisjes, die men aldus gekapt in Alkmaars straten, aan de ven sters en in de sjezen ziet zitten, zeer in 't oog vallen." Ten slotte in 1837 Charles Victor Prevöt. vicomte d'Arlingcourt, dichter en romanschrijver: „Alkmaar is evenals Haarlem nog een stad, waar de huizen spitse, gotische gevels hebben, met byzantijnse ornamenten en voluten. Maar die huizen zijn zoo zindelijk, dat de vreemdeling er tevergeefs een stofje zoekt. Men stelt zich niet tevreden met de trappen, vestibules en kamers te boenen, schrobben, schuren, dweilen en wrijven; men onder werpt ook de gevels, de vensters en de straatstenen aan dezelfde schoonmaak." 54

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 1976 | | pagina 22