waarschijnlijk uit de jaren negentig van de 19e eeuw kon men kunstlievend lid worden tegen een contributie van f 1,50 per jaar, waardoor men het recht kreeg de te houden uitvoeringen met twee personen bij te wonen. Werkende leden moesten aan voorwaarden voldoen. In 1862 was de gang van zaken volgens artikel 4 zo geregeld dat iemand voorgesteld werd door een werkend lid, waarna over het voorstel werd nagedacht. In de volgende vergadering viel dan de beslissing. Een afwijzing kwam in de begintijd voor! Werkende leden betaalden 'entree-geld'. Losbandigheid en afwijkend gedrag was er voor de leden niet bij. Aan nieuwe leden werd 'de wet voorgelezen' - ongetwijfeld de statuten - en als de betrokkene daarmee ingestemd had, moest hij deze ondertekenen. Zoals in het geval van W. Verkroost: hij werd voorgedragen, in de volgende verga dering droeg hij zijn proefstuk voor en in die vergadering werd hij 'geballoteerd' en in dit geval aangenomen. In de vergadering daarna werd hem 'de wet voorgelezen', die hij ondertekende. En pas toen was Amicitia een lid rijker. Een ander type medewerker was de 'kwekeling'. P. Alblas en E. v.d. Sluijs zijn twee voorbeelden. Een 'kwekeling' was een jong persoon die meedeed zonder werkend lid te zijn. P. Alblas reciteerde al twee jaar voordat er ge stemd werd of hij - toen hij zestien jaar was geworden - als lid zou worden toegelaten. Regel was regel: ook in zijn geval viel de beslissing pas in de ver gadering erna. Hij vormde kennelijk wel een bijzonder geval want er werd besloten 'hem van de verplichting tot twee gulden entree te verschonen'. Kennelijk was voor het voor een kwekeling nodig dat zijn vader als werkend lid aanwezig was, want toen N. van der Sluijs wegens 'gedurige ongesteldheid' bedankte, moest hij ook aan het kwekelingschap van zijn zoon E. van der Sluijs een einde maken. Men kon ook benoemd worden tot erelid. Een erelid kreeg een diploma dat ieder jaar moest worden vernieuwd. Kennelijk waren hieraan voor de ereleden (financiële?) verplichtingen verbonden, want in 1862 achtten enkele ereleden zich, omdat hun diploma niet vernieuwd was, van lidmaatschap ontheven. Hoe was de verhouding mannelijke/vrouwelijke werkende leden? De mannen vormden duidelijk een grote meerderheid. In de begintijd waren er vrouwelijke leden - bijvoorbeeld A. Margadant en J. Braaksma - maar toen in 1862 voor de openbare vergadering op het stuk 'De Neven' viel, moest Voerman wel op zoek gaan naar vrouwelijke medewerkers. Hij had 'bij ge ruchte gehoord dat er drie Dames zijn welke bij gelegenheid niet ongeneigd zouden wezen eens op onze Openbare Vergadering mede te spreken'. Opval lend is dat 'De Neven', zoals straks zal blijken, later zonder vrouwen werd opgevoerd. Het geld werd niet over de balk gegooid zoals in september 1862 bleek. 114

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Een Nieuwe Chronyke van het Schermereiland - Graft-de Rijp en Schermer | 2007 | | pagina 10