De verzuilingsgeschiedenis
Vervolgens wil ik nagaan wanneer dat verzuilingsproces eigenlijk op gang
is gekomen. Opvallend is dan dat de term 'verzuiling' pas heel laat in omloop
komt. Als zodanig komt de term pas in het midden van de jaren dertig van de
twintigste eeuw naar voren, vooral om aan te duiden dat de
overheidssubsidies voor de sociaal-culturele zorg voor jeugdige werklozen
een beetje evenwichtig verdeeld moeten worden over de 'zuilen'. De term
'zuil' is echter al een stuk ouder. De vroegste vermelding daarvan werd
aangetroffen in een brief uit 1853 van de hoofdredacteur van het katholieke
dagblad De Tijd, waarin hij inging op de indertijd zeer gespannen
verhoudingen tussen katholieken en protestanten. Daarin schreef hij: 'wat
niet vallen zal: dat is de Katholieke eenheid: zuil, die naast en met het
Protestantsche wan-gebouw uit denzelfden arbeid is opgerezen'. Hier wordt
dus de metafoor van de zuil voor het eerst gebruikt. En de functie ervan is
meteen opmerkelijk. Ten eerste wordt hiermee een aanduiding gegeven van
de eenheid van alle geloofsgenoten: in de verdediging van de kerk hebben zij
een gemeenschappelijk belang die alle andere belangen overstijgt. En
daarnaast is duidelijk dat één zuil geen zuil is: deze metafoor vergt altijd op
zijn minst één ander, doorgaans een gevreesde concurrent waarvan men
doorgaans aanneemt dat die verder is in opbouw en machtsontplooiing,
zodat men zich maar beter kan haasten om niet achter te blijven. En daarmee
begint het proces van verzuiling, in het midden van de negentiende eeuw.
Maar het is van belang te onderkennen hoe moeilijk dat verzuilingsproces
eigenlijk verliep. Katholieken en protestanten vonden het in toenemende
mate nodig zich als geloofsgenoten te organiseren en zich in de openbare
ruimte te manifesteren. Dat betekende dus dat de potentiële aanhang
gemobiliseerd moest worden, maar al snel bleek dat niet iedereen daarvan
gediend was. Bij de katholieken bijvoorbeeld was er een omvangrijke groep,
die wel iets zag in Thorbecke, de zogenaamde Papothorbeckianen, en die dus
zowel katholiek als liberaal wenste te zijn. Maar dat strookte niet met de
steeds dwingender voorschriften van de kerk, die vanaf 1853 steeds
nadrukkelijker wenste dat katholieken in alles katholiek zouden zijn, ook in
hun politieke en maatschappelijke opvattingen. In het tijdschrift De Gids
verscheen in 1874 bijvoorbeeld uit deze katholiek-liberale kring een fel
artikel, waarin geklaagd werd over 'het schrikbewind' dat de clerus had
ingevoerd en waarin werd opgeroepen niet zozeer katholiek-in-alles te zijn,
maar bovenal Nederlander. Een man als Alberdingk Thijm, die zoveel had
bijgedragen aan de katholieke identiteit, klaagde in 1886 over de manier
waarop katholieken zich geestelijk en sociaal opsloten in een eigen kring,
hun heil zochten, zoals hij zei, 'in een soort koloniën', waardoor de sfeer
25