jaren tachtig van de vorige eeuw opgezet door Hans Blom, tot voor kort de
directeur van het NIOD - maar daarvoor hoogleraar Nederlandse
geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, heeft hij het kernbegrip als
volgt omschreven: 'zuilen zijn bevolkingsgroepen waarvan de leden een
belangrijk deel van hun sociaal-culturele en politieke activiteiten bewust
binnen levensbeschouwelijke kring verrichten, alsmede de gezamenlijke
organisaties die daartoe mogelijkheden bieden.' Blom had opzettelijk
gekozen voor een zo ruim mogelijke definitie, om groepen of ontwikkelingen
niet op voorhand uit te sluiten. Hij wenste dat zijn groep onderzoekers zo
onbevooroordeeld mogelijk het verzuilde verleden onderzochten en dan
bovendien op lokaal niveau, zo dicht mogelijk bij de mensen zelf. Dat lijkt
verstandig.
Maar niet lang daarna bleek ook het nadeel van een ruime omschrijving,
want de Leidse historicus Simon Groenveld vroeg zich vervolgens af of we
met deze omschrijving dan eigenlijk niet moesten vaststellen dat dergelijke
processen - het onderbrengen van levensbeschouwelijke activiteiten in
eigen kring - al in de oude Republiek zichtbaar waren, zodat Nederland
eigenlijk al sinds de Tachtigjarige Oorlog verzuild was. Daarmee had de
verzuiling een nogal lange geschiedenis gekregen en dat was nu ook weer
niet de bedoeling. Want als nagenoeg het hele Nederlandse verleden als
'verzuild' wordt getypeerd, dan betekent die term niet veel meer - die is dan
bijna tijdloos geworden. Bovendien is dan elke pluriforme samenleving
verzuild, zodat datgene wat we zien als een typisch Nederlands verschijnsel
ineens heel algemeen is geworden en ook van toepassing op de Verenigde
Staten en Irak, om maar eens twee niet geheel willekeurige voorbeelden te
noemen. De Libanon is in dit verband trouwens ook wel eens genoemd.
Blom bleef in de discussie - daarin eigenlijk door vrijwel al zijn collegae
bijgevallen - dan ook volhouden dat de verzuiling toch echt een Nederlands
verschijnsel was, dat pas in de loop van de negentiende eeuw op gang was
gekomen. Maar een goed argument had hij eigenlijk niet.
En hiermee zitten we dus midden in de problemen: enerzijds weten we
- voor een deel zelfs nog uit eigen ondervinding - dat er wel degelijk sprake
was van een verzuiling. Het roept zelfs allerlei herinneringen en beelden op,
maar zodra we het dan wat preciezer gaan onderzoeken en er als het ware
met onze neus bovenop gaan zitten, dan vindt iets plaats wat de historicus
Jan Romein eens 'de vergruizing van het beeld' heeft genoemd. Hoe
dichterbij we komen, hoe minder we zien. Je zou het kunnen vergelijken met
een digitale foto: naarmate we dichterbij komen lost het beeld zich op in
vage vlekken en vervolgens zelfs in geïsoleerde pixels. Een tussenconclusie is
dan ook dat we inmiddels erg veel weten van de manier waarop allerlei
22