Ons zijn geen kinderen uit dit huwelijk bekend. Trijntje overleed in september 1789. Voor de impost op het begraven werd het sterfgeval aangeslagen in de hoogste klasse van 30 gulden. Hieruit blijkt dat Maarten Bruijn toen een welgesteld man was. In 1782 komen we hem tegen tussen de diakenen van de doopsgezinde gemeente. Dat ambt werd gedomineerd door leden van gefortuneerde families als Boon en Bek en deze benoeming vormt een nieuwe aanwijzing dat het Bruin bepaald voor de wind was gegaan. Als doopsgezinde was Maarten Bruin uitgesloten van posten in het dorpsbestuur, maar wel was hij in de jaren 1767-1785 hennepwraker en rooimeester. Bruijn nam het werk aan de Rijper torenklok van Van Voorst over. In mei 1750 staat hij voor het eerst in de dorpsrekeningen vermeld. Hij ontving op de 18e van die maand 14 gulden en 16 stuivers voor het lappen van het uurwerk. Vanaf dit moment was hij jaar in, jaar uit met de torenklok in de weer. Een enkele keer had hij daarbij assistentie nodig. Zo hielp in 1757 Albert Klasen hem bij het schoonmaken. Daarnaast werd Bruin vanaf 1761 ingeschakeld voor het onderhoud en de reparatie van de brandspuiten. In 1758 voerde hij ook een reparatie uit aan het torenuurwerk van de Grafter kerk, maar het bleef bij deze ene keer. In Graft gaf men kennelijk de voorkeur aan de familie Van Voorst en de dorpssmid. Baltser Smit -en later zijn zoon Abram Baltsersz.- bleven het meeste werk doen. Abram repareerde bijvoor beeld in 1786 de slinger. In 1774 werkte Maarten Bruijn voor het laatst aan het torenuurwerk van de Rijper kerk. Mogelijk gaf hij dit jaar het vak van klokkenmaker op ten gunste van andere activiteiten. In 1789 reedde hij bijvoorbeeld samen met Claas Glazekas de haringbuis de Roggebloem uit. Wel bleef Maarten Bruijn betrokken bij het onderhoud van de brandspuiten, maar ook dat deed hij niet meer zelf. Via hem werd hiervoor contact gelegd met anderen als Arend Almenium uit Amsterdam, en na 1785 diens erven. Bruin betaalde de rekeningen van Almenium en declareerde de voorgeschoten bedragen naderhand weer bij het dorpsbestuur. Maarten Bruijn stierf op 14 oktober 1792. Zijn lijk werd in de eerste klasse van 30 gulden voor de impost op het begraven aangeslagen. Hij bezat bij zijn dood niet alleen een pand aan de Rechtestraat, maar ook nog twee pakhuizen en een hok. Bruijn werd in de Grote Kerk ter aarde besteld. Roerende monumenten De Rijp rond 1720 niet meer wat het geweest was. De economie van het dorp bewoog zich al ettelijke decennia in neergaande lijn, het aantal inwoners ging achteruit en de armoede nam hand over hand toe. Maar toch

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Een Nieuwe Chronyke van het Schermereiland - Graft-de Rijp en Schermer | 2007 | | pagina 12