Tuingracht en Rijpsloot tot dezelfde diepte als de drempel van de sluis moesten worden uitgebaggerd.9 Jan Adriaensz. Leeghwater was bij dit alles nauw betrokken. Zowel H. Kaptein als P. Visser hebben hier reeds op gewezen.10 Die betrokkenheid blijkt uit twee verzoekschriften van Leeghwater uit januari 1628 die tot ons geluk integraal in het resolutieboek van de Rijper vroedschappen zijn overgeschreven. In het eerste rekest bedankte hij de heren voor een in 1627 toegekende gratificatie voor het vele werk dat hij voor het dorp had verricht. Leeghwater had echter nog niet alles ontvangen waar hij recht op meende te hebben. Het dorp was hem nog een uit eigen zak voorgeschoten bedrag van 111 gulden schuldig. Daar kwam 65 gulden bij aan gemiste rente en andere kosten en hij had ook nog 182 dagen arbeidsloon a 24 stuivers per dag te goed. Leeghwater zat kennelijk dringend om het geld verlegen, want korte tijd later herhaalde hij zijn verzoek. In dit rekest gaf hij meteen aan altijd voor het dorp klaar te staan zoals hij "...oock aireede bewesen heeft int maecken van t model van de sluijs ende besteck van t rechthuijs". Onder "model" dienen we hier te verstaan een tekening of plan. Zowel raadhuis als sluis kunnen dus aan Leeghwater toegeschreven worden. Dat laatste bleef echter onopgemerkt, hoewel prof.dr. Visser er in 1992 heel kort gewag van maakte." De vroedschappen besloten overigens op beide verzoeken aan Leeghwater 176 gulden uit te betalen en meer niet.12 Sluiswachters en schutgelden De eerste sluiswachter die we bij naam kennen is Jan Cornelisz. 't Hardt. Hij bediende in 1625 de oude houten sluis. In dezelfde maand werd hij vervangen door Cornelis Cornelisz. Roos. Sluiswachter Roos bleef een aantal jaren aan. Hij pachtte de sluis tegen een zekere betaling per jaar. In ruil mocht hij de sluisgelden innen. Bij de pacht inbegrepen waren een tegen de kerk bij het portaal gebouwd huisje en het sluiswachtersgereedschap. Roos moest zich houden aan een verordening waarin de schutgelden precies werden vastgelegd. Die waren al volgt: - voor een schuit met staande mast of hooipraam (dan moest de ophaalbrug omhoog) 6 penningen - roeischuiten en geladen pramen waarvoor de brug alleen "mette handt" opgelicht behoefde te worden 4 penningen - kleine schuitjes en vletten waarvoor de brug opgelicht moest worden 2 penningen Bovendien zetten de vroedschappen een boete van vier stuivers op het prikken met puntige bootshaken of kloeten in de sluisdeuren of de kolkmuren.13 188

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Een Nieuwe Chronyke van het Schermereiland - Graft-de Rijp en Schermer | 2006 | | pagina 8