verplichtte zich tot het in goede staat onderhouden van de sluis, het Rijk
zegde een jaarlijkse bijdrage van 80 gulden toe, zijnde 50 procent van de
gemiddelde onderhoudskosten over de achterliggende jaren.
Aannemer O. Hamstra uit De Rijp had ondertussen al de nodige
herstellingen uitgevoerd. Maar werkelijk in orde was de sluis zeker niet. Dat
blijkt duidelijk uit een in juli 1938 door gemeenteopzichter Gerbin ('Fien') de
Jong aan het gemeentebestuur gericht opport. Hij meldde dat de zuidelijke
sluiswand water doorliet. Hier had men in 1931 tevergeefs geprobeerd een
einde aan te maken door een gedeelte van de sluismuur uit te hakken en
opnieuw te voegen. Bij een volle kolk drong het water echter nog steeds door
de muur heen en zocht zich een weg naar de polder onder het huis naast de
sluis. Om dit te ondervangen, was er een riolering langs de sluiswand gelegd
waardoor het water met succes werd afgevaerd. In de crisistijd van de jaren
dertig was zuinigheid geboden en Fien de Jong zag dan ook geen aanleiding
om kosten te maken zolang dit goed ging.
Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in september 1939 besloot
de Nederlandse regering tot mobilisatie van de strijdkrachten. Die maakten
direct een begin met de voorbereiding* van de inundaties in de Stelling van
Amsterdam. Het tolklepraam ging in de sluis, die daarna niet meer door de
scheepvaart gebruikt kon worden. Op 10 mei 1940 opende Hitier-Duitsland
de aanval op ons land. Twee dagen later werd het gebied dat viel onder het
inundatiestation Spijkerboor blank gezet.JOe Eilandspolder hoorde daarbij.
Het water stroomde door de zes kleppen van het tolklepraam met zo'n kracht
naar binnen dat hele stukken van de erven langs de Rijpsloot werden
weggeslagen. Daarom sloot men snel vier kleppen om de stroming te
verminderen en de schade te beperken.
Foto genomen tijdens
de inundatie in 1940.
Voor de sluisdeuren is
een raam geplaatst
met kleppen erin.
Als de sluisdeuren
open werden gezet
stroomde het water
naar de lage
Eilandspolderkan t.
Foto uit de collectie van
de heer Oldenburg.
196