Uitgeest, Cornelis Geremans, komen om de sluis te bekijken. Dit leidde tot
het besluit de sluis droog te leggen. Daarna haalde men er Lambert
Bontekóning uit Zaandam en Claas Noorlant uit Wormerveer bij om de
schade op te nemen. De vloer moest totaal worden vernieuwd en ook met de
fundering was het nodige mis. De noodzakelijk geachte reparaties werden
verricht onder leiding van de werkbazen Bouwen Geel, Symon Ruts en
Symon Bouts.22
Na deze grote reparatie kon men ruim een eeuw vooruit. Pas in 1826
bleken weer zodanig grote herstelwerkzaamheden nodig dat de sluis moest
worden afgedamd en drooggemaakt. De gemeente had 1.600 gulden op de
begroting gezet voor het werk, maar na de drooglegging bleek met het
herstel 4.500 gulden gemoeid. Gedeputeerde Staten (GS) stonden daarop
B en W een ruimer budget toe. Hoogstwaarschijnlijk werd echter in 1826
alleen het hoognodige gedaan. Anders zijn de klachten van het bestuur van
de Eilandspolder uit 1849 moeilijk verklaarbaar. Dijkgraaf B. Geel schreef in
maart van dit jaar aan het gemeentebestuur dat er hevig werd gemopperd
over de zwaar lekkende sluis. De polder moest maar zien al dat lekwater met
de molens weer terug in het buitenwater te malen. Geel eiste maatregelen
voor de schouw op 24 augustus 1848. Dat redde de gemeente niet en in het
najaar bleek er nog niets veranderd. Dijkgraaf en heemraden van de
Eilandspolder berustten uiteindelijk in dit feit omdat ze wel inzagen dat er
hoe dan ook in de herfst niet gewerkt kon worden. Bovendien besefte men
dat de afdamming van de sluis veel hinder zou opleveren.23
In het voorjaar van 1849 gingen burgemeester K. de Wit en de assessoren
of wethouders R. Groot en C. Jantjes Pz. voortvarend aan de slag. Zij haalden
de Zaandammer Jan Leguit erbij. Die had enkele jaren eerder de Grote of
Hondsbossche Sluis in Zaandam drooggemaakt en tot grote tevredenheid
van het verantwoordelijke waterschap gerepareerd.24 Leguit nam de schade
op. De buitenvleugel van de noorderbuitenmuur en de muren van de
sluiskolk waren zo slecht dat ze nieuw opgemetseld moesten worden. Leguit
dacht hiervoor 14 weken nodig te hebben. De kosten begrootte hij op bijna
9.295 gulden. B en W zetten Leguit direct aan het werk. Dat kwam hen op
een reprimande van de Staatsraad-Gouverneur van de provincie Noord-
Holland te staan. Die schreef op 1 mei dat de reparaties weliswaar nodig
waren, maar dat er niets hiervoor op de begroting was toegestaan. Er mocht
niet met het werk worden begonnen voordat er een machtiging was
afgegeven. Verder kreeg P. Caland, ingenieur van Rijkswaterstaat in het
arrondissement Purmerend, opdracht een advies voor GS op te stellen.25
Volgens Caland stond de deskundigheid van Leguit buiten kijf. Maar wel vond
hij diens begroting veel te hoog. Hij meende dat het werk voor 7.231 gulden
193