hier geen "tappers nering" gedreven mocht worden was onverkort van kracht. Op deze voorwaarden werd de sluis door Tijmon Brouwer gepacht voor 42 gulden. De tarieven werden in ieder geval in 1856 en 1899 bijgesteld. Vanaf 1 januari 1883 trad Elisabeth Brouwer, weduwe Klaas Remmets, als sluiswachteres op. Zij betaalde 30 gulden per jaar. Vanaf 1887 bedroeg de pacht nog slechts één gulden en voor die gulden bleef Elisabeth Brouwer de sluis pachten tot en met 1898. Daarna treden andere sluiswachters naar voren als de schoenmaker Christiaan Slikman.19 In januari 1935 werd de sluis voor de allerlaatste keer verpacht aan en wel aan G. Wolf voor de termijn van drie jaar. Wolf betaalde jaarlijks het luttele bedrag van twee kwartjes. Hieruit blijkt wel dat de verdiensten in geen enkele verhouding meer stonden tot de werkzaamheden verbonden aan de bediening van de sluis en de Dambrug. Toen het einde van de pachttermijn in zicht kwam, verzocht Wolf dan ook een vergoeding aan de gemeente voor zijn werk. Hij dacht aan 100 gulden per jaar. Op 20 december 1937 kwam de kwestie in de gemeenteraad aan de orde. Overeenkomstig het voorstel van B en W werd besloten sollicitanten op te roepen. Hierop kwamen reacties binnen van Wolf en C. Heijnis. Burgemeester en Wethouders (B en W) stelden vervolgens op arbeidsovereenkomst voor de tijd van één jaar Wolf als sluiswachter aan tegen een jaarlijkse beloning van 100 gulden met daarbij de sluis- en bruggelden. De overeenkomst met Wolf werd steeds verlengd. In april 1940 werd hij echter door ziekte geveld waarna B en W in juli C. Heijnis als tijdelijke vervanger aanstelden. Heijnis nam het uiteindelijk in de loop van 1941 helemaal van Wolf over. De heer Heijnis kunnen velen zich zonder twijfel nog herinneren. Dat is reden om het wat betreft de sluispachters- en wachters hierbij te laten.20 Groot onderhoud Tegenover de pachtinkomsten stonden onderhoudskosten. Naar alle waarschijnlijkheid dekten de opbrengsten meestal bij lange na niet de uitgaven. Sluisdeuren hebben een beperkte levensduur en moeten regelmatig worden vervangen. Maar ook het metselwerk heeft van tijd tot tijd onderhoud nodig. In 1692 moest de sluis worden afgedamd en drooggelegd om de muren te inspecteren en te herstellen. De vroedschappen besloten de benodigde stenen, cement en kalk voor rekening van het dorp in te kopen. Het werk werd uitgevoerd door twee metselaars uit het dorp, Tijs Jansz. Hoogtwoud en Cornelis Jansz. Swart. Ter dekking van de kosten sloot men een lening van 1.500 gulden af.21 Bijna 30 jaar later, in 1721, was opnieuw groot onderhoud nodig. De sluis lekte aan alle kanten en in februari liet het dorpsbestuur een specialist uit 192

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Een Nieuwe Chronyke van het Schermereiland - Graft-de Rijp en Schermer | 2006 | | pagina 12