Mijn vader, de dominee
Jeugd en loopbaan
Mijn vader werd in 1925 beroepen als dominee tot de doopsgezinde
gemeente in De Rijp. Vanaf 1921 "stond" hij in het Friese Makkum, waar hij
naar toe was gekomen vanuit het eveneens Friese Ytens. Daar begon hij zijn
loopbaan in 1914 als pas afgestudeerde student, vers in het huwelijk
getreden met mijn moeder Johanna de Vries, die uit Leeuwarden kwam. Hij
zelf was een jongen van het Friese platteland, geboren in De Knijpe onder de
rook van Heerenveen, getogen in Irnsum, waar zijn vader een smederij had
overgenomen en afgestudeerd in Amsterdam. Mijn grootvader heb ik nooit
gekend, want die overleed aan bloedvergiftiging toen mijn vader 9 jaar oud
was.
Mijn vader groeide op in de "rooie hoek" van Friesland, waar Domela
Nieuwenhuis bijna als een profeet te boek stond en aangezien mijn vader een
man was met idealen over een betere samenleving behoorde hij al gauw tot
een groepje van "rode dominees" in Friesland. Die faam heeft hem ook wel
opgebroken, want nadat hij in De Rijp was beroepen (en dat was in
doopsgezinde kringen een promotie van betekenis!), is het hem nooit gelukt
om de laatste stap naar Haarlem (de Menniste Hemel) te maken, waar hij
juist vanwege dat verleden niet gewenst was.
Dat betekende niet dat hij in De Rijp ongelukkig was. Mijn vader hechtte
er zeer aan dat zijn kinderen (we waren met zijn vieren) een goede opleiding
zouden krijgen en daartoe was De Rijp een goede uitvalsbasis, want in
Alkmaar was een gymnasium en een HBS en voor een universitaire studie
was Amsterdam toch ook altijd nog redelijk dichtbij en goed te bereiken met
de stoomtram. We zijn dan ook alle vier onze carrières begonnen op het
Murmellius Gymnasium in Alkmaar met overigens wisselende resultaten.
Twee vaders
Eigenlijk had ik- zo voelde ik dat - twee vaders. De één was de man, die ik
in huis tegenkwam, die al 's morgens vroeg opstond, onze schoenen poetste,
het ontbijt klaarmaakte en 's winters de kachel aanmaakte. Die dan in de tuin
aan het werk ging en de verdere morgen in zijn studeerkamer zat, waar hij al
pijp rokend voor mij duistere dingen zat te doen.
Op maandagmorgen begon hij al weer aan een nieuwe preek te werken,
voor de volgende zondag, die hij nauwgezet opschreef in een soort klein
schriftje met een lichtgeel omslag en waarvan er na zijn dood honderden
werden aangetroffen. Teruggrijpen op een oude preek was eigenlijk zijn eer
te na en als hij dat bij hoge uitzondering toch eens deed kreeg hij na afloop
7