Stichtingslegende daterend uit het begin van de
vijftiende eeuw
Tijdens een zeereis dreigt een rijk koopman, Johannes Mors,
samen met zijn matrozen de hongerdood te sterven in een
dagenlange periode van windstilte. Mors droomt van een
Mariabeeldje en hoort een vrouwenstem zeggen 'de wind zal
waaien als gij mij vereren gaat Hij doet dan de volgende gelofte:
'als ik behouden thuiskom, zal ik een kapel bouwen ter ere van de
Heilige Maagd'. De plaats waar de kapel moet komen wordt
vervolgens door de Moeder Gods zelf aangewezen. Koeienhoeder
Nelis vindt namelijk op het land van boer Siemen een Mariabeeldje
en neemt dat mee naar huis. Het beeldje wordt door zijn moeder in
een kistje opgesloten, maar de volgende dag ligt het weer in de
akker. Koopman Mors hoort van deze gebeurtenis en begrijpt het
teken. Op die plaats in de akker moet de kapel komen!
Op 1 april 1572 viel Den Brielle min of meer bij toeval in handen van de
watergeuzen. De verovering van een reeks Zeeuwse en Hollandse steden
volgde. De Spanjaarden zetten daarna de tegenaanval in: Haarlem viel in de
zomer van 1573 en Alkmaar maakte zich
op voor de verdediging. De stad stond
onder bevel van Diederik Sonoy, een van
de geuzenleiders. Het omliggende land
werd door de geuzen geplunderd en de
abdij van Egmond, de Willibrorduskerk in
Heiloo en de kapel Oesdom werden
grotendeels verwoest, officieel omdat deze
gebouwen geen schuilplaats mochten
bieden aan de toekomstige aanvallers.
In een notariële akte uit 1618 wordt
melding gemaakt van het lichten van
penningen uyt het block staende bijt capel
van onss lieven vrouw tot Heiloo. Met dit
geld zouden de armen uit het dorp worden
ondersteund. In 1635 klaagden de
predikanten van de classis (gereformeerd
kerkbestuur) Haarlem over de vrijheden
die de katholieken uit Akersloot, Uitgeest,
Limmen, Castricum en omgeving zich
Volgens de overlevering het
Mariabeeldje (afb.3)
187