boekjes van Hidde Dirksz Kat en Jeldert Jansz Groot verhalen van de barre
omstandigheden die deze 53 mannen hebben moeten doorstaan om te
overleven.
Op 28 juli besluit de commandeur naar huis terug te keren en na de
nodige stormen komen ze daar op 30 augustus aan.
Deze tocht heeft twee walvissen en 177 zeehonden opgeleverd, hetgeen
voor vier reizen het volgende beeld oproept:
1775 - 140 vaten spek afkomstig van 5 walvissen (Dekker 1971)
1776 - ca. 180 vaten spek afkomstig van 4 1/2 walvis
1777 - ca. 100 vaten spek afkomstig van 3 walvissen
1778 - 116 vaten spek van 2 walvissen
Als we, afhankelijk van de traanprijs er van uit mogen gaan dat een rei:
tenminste 200 vaten spek moet opleveren om de kosten te dekken dan is
afgezien van de opbrengst van de baarden en bijvangsten geen enkele rei:
kostendekkend geweest. Het lijkt dan ook gerechtvaardigd de conclusie t(
trekken dat de reder Simon Beets alles behalve tevreden is geweest over dt
reizen van zijn schip Weltevreede.
Conclusie
Uit het bovenstaande moge duidelijk zijn geworden dat de bunde
manuscripten van Fedde Jansz Visser bijzondere waarde heeft al
tijdsdocument. De journalen geven een heel goed beeld van de activiteitei
van een walvisvaarder in de nadagen van de Nederlandse walvisvaart waarb
bijvangsten een steeds belangrijker rol gaan spelen. Heel duidelijk maak
Fedde Jansz Visser dat de walvisvangst onder deze moeilijke omstandighede
een gezamenlijke, internationale activiteit is waarin veel word
gecommuniceerd en indien nodig wordt samengewerkt. De door Fedde Jans
in zijn journaal verstrekte gegevens over de overlevenden van het rampjaa
1777 toont aan dat zelfs informatie uit het Moederland tot in he:
vangstgebied doordringt. Samen met het memoriael geven de journalen ee i
goed beeld van natuur en landschap in het vangstgebied. Tenslotte krijgt
men door de rijmpjes en de vele verwijzingen naar God en zijn alle;
besturende aanwezigheid een goede indruk van de gedachtenwereld en he t
godsvertrouwen van de walvisvaarders in de tweede helft van de achttiend 3
eeuw.
Met dank aan de heer C.J. Mol
114