Het is opvallend veel stil weer, wat de ervaren walvisvaarders nog niet
eerder hebben meegemaakt aldus Fedde Jansz.
Op 29 juni zien ze een eenhoorn (narwal) en op dezelfde dag komen ze bij
het Voorland bij Spitsbergen aan. Ze varen dan heen en weer voor de
Koningsbaai waarbij ze veel walvissen zien maar niet kunnen vangen. Op 2
juli nemen ze ook vinvissen waar. Op 3 juli hebben ze dan eindelijk succes en
bemachtigen ze hun eerste walvis. De volgende dagen spekken ze de pas
gedode walvis af die ze op 40 vaten spek schatten. Op 6 juli komen ze op de
rede van Smeerenburg aan. Ze zien daar een Rus die in een huis op het
eiland in het Deense gat heeft overwinterd. Hier bemachtigen ze hun tweede
walvis die groot blijkt te zijn. Terwijl een deel van de bemanning de walvis
afspekt gaat een ander deel met twee sloepen eten zoeken. Ze komen met
een woerd en 10 eieren terug.
Totaal levert de tweede walvis 76 kwartelen en drie pijpjes spek, zestien
vaten kreng. Na het afspekken gaan ze de zee weer op in de richting van
Vogelenzang. Ze varen met veel schepen in de wateren noordelijk van
Spitsbergen. Overleg met de andere commandeurs leert dat er veel schepen
naar het land komen omdat er in het westijs niet veel walvissen worden
aangetroffen.
Op 14 juli gaan ze weer met sloepen op zoek naar voedsel. Deze sloepen
komen terug van de overkant van de Roobaai met een rendier, een vos, een
woerd en zeven eieren. Hierna keren ze terug naar de westkust van
Spitsbergen. Op 16 juli zijn ze weer bij Smeerenburg waar drie andere
schepen liggen. Ze halen van een eilandje in de Zuidbaai 60 sterneieren.
Maakten nog verschillende tochtjes met de sloepen onder andere naar de
Rus in het Deense gat. Op 18 juli varen ze de baai weer uit. Ze komen nog
veel schepen tegen die allen met wisselend succes de walvisvangst hadden
geprobeerd.
Op 24 juli vermeldt Fedde Jansz nieuws over de gebeurtenissen van het
dramatische jaar 1777: Wij hadde gehoort van D. Driewes dat die mensen die
verleden jaar om de west beset zate nu teregt ware waarover wij zeer verblijt
ware want hij zeide dat het wel waar was want de Smitte hadde bij een
robbenslager geweest die een Deens schip gepraait hadde die 80 man van't
gebleven volk in hadde en de andere ware nog op Staten Hoek. Die zoude met
een ander Deens schip kome en 't volk van J. Broertjes was op Ijslant.
Hij weet dan nog niet dat de tol van het grootste rampjaar uit de
geschiedenis van de Nederlandse walvisvaart verschrikkelijk hoog is geweest.
Zeven schepen zijn in 1777 vergaan waarbij ongeveer 300 mensen,
waaronder de commandeurs Kastrikum en Broertjes uit Den Helder zijn
omgekomen. Slechts 53 man hebben de verschrikkingen overleefd. De
113