eigen gemaakt versje gewijd aan God en zijn alles bepalende aanwezigheid. De schrijver getuigt hiermee van zijn vertrouwen in God. Hij is hierin niet uniek, ook andere uit deze periode bewaard gebleven journalen (Jan Jongkees 1772-1776) bevatten dit soort getuigenissen. Mogelijk was dit Godsvertrouwen een gevolg van de risico's die men bij de achtervolging van de walvissen in deze periode nam. Opvallend is wel dat Fedde Jansz Vissers eerste journaal geen verzen bevat en de volgende twee wel. Samenvattingen van de drie journalen. Journaal of Dagregister gehouden op het schip Weltevreede daar op commandeur Cornelis de Leeuw. Gedisteneerdt na Groenland [Spitsbergen werd in de zeventiende en achttiende eeuw meestal Groenland genoemd omdat men veronderstelde dat de eilandengroep een onderdeel vormde van Groenland] met 7 sloepe, 43 ziele Anno 1776 uitgevaaren. Op 16 april vertrekt het schip uit Patria. In het verslag van de eerste dag spreekt Fedde Jansz Visser de wens uit: Wij hoope dat de Heere ons met eer, gesegende reis behouden in ons vaderlant zal weder brengen Een ieder bij dt zijne. Onderweg zien ze veel vis, vooral veel haring. Ze vangen op weg naar he noorden koolvis. Op 1 mei komen ze voor het eerst in het ijs. Ze kruisen naa het noorden. Op 8 mei zijn ze weer bij het ijs. Ze zien op 14 mei voor he eerst een walvis. Ze maken op 15 mei vast aan een schots en krijgen dezelfde nacht nog gezelschap van een robbenslager uit Hamburg. Er duikt een walvi op bij het schip, maar ze slagen er niet in het dier te doden. Eindelijk, op 1' mei doden ze hun eerste walvis. Het dier heeft baarden van tien voet wa neerkomt op ongeveer 2.90 meter. [Het dier is niet volgroeid want d« baarden van een volwassen Groenlandse walvis zijn minstens vier mete lang]. De volgende dag raakt de Weltevreede los van het ijs en door de hard wind kan de bemanning de gedode walvis pas op 28 mei flenzen. Het bees levert 51 kwarteel, zeven pijpjes en twee halfjes spek en twaalf vaten kren; [spekresten] op. In het vangstgebied hebben ze veel ontmoetingen me andere schepelingen. De commandeurs houden elkaar tijdens di ontmoetingen van de vangst op de hoogte. Op 31 mei is het zo koud dat het touwwerk bevroren is. Ze varen een tijdje met een andere walvisvaarder oj Op 2 juni vinden ze een dooie vis. Ze maken het dier vast aan een schots en vinden twee harpoenen en drie lensen in de walvis maar zijn niet in staat om 106

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Een Nieuwe Chronyke van het Schermereiland - Graft-de Rijp en Schermer | 2005 | | pagina 58