notulen afzonderlijk vermeld. Noordeinde vinden wij daar in de jaren 1893
1920 nooit bij, ook niet onder de soms gebezigde naam Graft-Noordeind
Wat betekent dat? Vermoedelijk, dat Noordeind het geld er niet voor over had
een stemgerechtigde afgezant naar Amsterdam te sturen - of eenvoudigweg
het geld er niet voor bezat. Noordeind had er kennelijk ook geen behoefte
aan zijn (zwakke) krachten te bundelen met een buurgemeente. Nu telde
Nederland in die jaren nog heel veel afzonderlijke doopsgezinde gemeenten
dus op zich zelf was dat niets bijzonders. Het Doopsgezind Jaarboekje var
1913 telde nog 144 predikantsplaatsen in 135 gemeenten. Graft-Noordeind,
De Rijp, Graftdijk (Oost en West), de Beemster, Purmerend waren nog afzon
derlijke gemeenten met elk haar eigen predikant. Het zou destijds dus nog
héél ongewoon zijn geweest met een andere "samen te gaan". En, denk ik
enigszins gevoeld worden als "beneden de eigen waardigheid".
Terwijl men dus formeel lid van de ADS kon zijn zonder zo'n drempel
overschrijdende bijdrage, kwam een gemeente niettemin in aanmerking voor
een jaarlijks subsidie uit de gemeenschappelijke ADS-pot. Dat schijnt als iets
min of meer vanzelfsprekends te hebben gegolden. Het duidt er op dat oo
de financieel zwakkere gemeenten door de doopsgezinde broederschap
werden omarmd. De toekenning van die subsidies gebeurde door het ADS
bestuur op voorstel van de Commissie ter Uitdeling. We vinden ook van di
besluiten de verslagen in de notulen van de ADS vergaderingen. Zo kende de
ADS in haar vergadering van 1898 aan 61 gemeenten een ondersteuning u t
en bovendien een uitkering uit speciale fondsen aan 7 gemeenten. Maar het
was aan de ADS om jaarlijks vast te stellen öf het subsidie verleend zou
worden en hoeveel. En hier wrong, in het jaar 1896, voor mijn grootvader de
schoen.
In die notitie van het jaar 1905 beschrijft hij dat in 1896, toen er in Noordeind
weer een vacature voor de predikantsplaats was ontstaan, de Gemeente
zijdelings, maar met diepste verontwaardiging, vernam dat zij naar de
mening van de ADS geen reden van bestaan meer had, en dat haar daarom
het jaarlijks subsidie van 400,- gulden (ongeveer 190 Euro), bestemd voor het
predikantstractement, dreigde te worden onthouden. En dat nog wel bij een
tractement van 900 gulden (ruim 400 Euro) uit de eigen middelen van de
Gemeente! Hoe groot was de doopsgezinde gemeente op dat moment? Ik tel
in de lijst van lidmaten van 1896 in het Kerckenboeck 41 mannen en 42 vrouwe n
[CDROM, pag. 132-139]. Het zullen deels echtparen zijn geweest, zegge circa
60 huishoudens. Het tekent de maatstaf voor een werkbare doopsgezinde
gemeente, zoals destijds gezien vanuit het standpunt van de ADS. En had d e
ongelijk? Maar hoe dan ook, grootvader liet het er niet bij! De Noordeinders
waren de ADS te slim af en plaatsten de ADS voor een voldongen feit door
34