In de jaren vijftig en zestig hadden we een heel goede snoekstand in de
polder, een van de redenen waarom de Amsterdammers hier graag kwamen
vissen. Het water was toen meestal behoorlijk helder, echt zo als het hoort in
de biotoop die veenpolder heet. Maar ja, toen kwam de eutrofiëring. Met dit
dure woord wordt de bemesting van het water met nitraten en fosfaten aan
geduid en als gevolg hiervan komen er steeds meer algen in het water. Die
maken het water troebel, daardoor hebben we veel minder instraling van de
zon met als gevolg dat er minder waterplanten komen. Snoek, baars, ruis-
voorn en zeelt hebben die waterplanten nodig voor het paaiproces, als
schuilplaats en zelfs als voedsel. Verdwijnen er steeds meer waterplanten,
gaat zeker en vast de snoekstand snel achteruit. Dat resulteert dan weer in
een toenamen van karperachtigen waartoe ook brasem en kolblei behoren
omdat de snoek zijn regulerende functie als top predator niet vervult. Er
komen teveel van deze vissen en in plaats van muggenlarven beginnen ze
ook nog de watervlooien te eten. Dat zijn nu net de beestjes die normaal
gesproken het teveel aan algen wegvreten. Het water werd al dikker, er
kwam een dikke laag met bagger met veel meststoffen op de bodem te liggen
en eigenlijk ging de biotoop zoals die in een echte veenpolder moet zijn, dus
met snoek, ruisvoorn, baars en zeelt, min of meer naar de knoppen. Er kwa
men meer brasems, karper en snoekbaars voor in de plaats en daar kun je
dan ook wel op vissen, maar het zijn niet de vissoorten die van origine in de
Eilandspolder de boventoon zouden moeten voeren.
Ik herinner me dat ik midden jaren 60 mijn eerste snoekbaars op het
Kruiswerk ving, we vingen die toentertijd alleen in het Noord-Hollands Ka
naal en ik was echt verbaasd. Ik weet verder nog goed dat je pas op 1 sep
tember mocht snoeken en dat op 31 december het snoekseizoen al weer over
was. Er waren altijd maar een beperkt aantal snoekvergunningen en dat
kwam omdat de beroepsvissers er niet meer wilden uitgeven, zij zagen ons
destijds als concurrenten omdat, heel anders dan nu, vroeger iedere gevan
gen snoek werd meegenomen.
Dat brengt me op de volgende grote verandering. Vroeger had je veel
meer beroepsvissers in de polder. Ik herinner me Gerrit Kroon, Nic Molenaar
beter bekend als de Poolse Jood en ik weet ook nog dat zijn vader viste. Arie
Roele viste ook en woonde op de buurtjes niet ver van mijn opa van moeders
kant, Jan Twint. Dan had je Lange Tinus Kieft en Dove Bol nog en de visclub
kreeg vroeger de vergunning van Offringa. Ik ben vaak wezen kijken als ze de
fuiken ophaalden, met schakelnetjes onder de rietschoten visten of met de
zegen op de Mieuwijd bezig waren en gelukkig kon ik vrij goed met de mees
te beroepsvissers opschieten.
In de strenge winter van 62-63 ben ik heel wat dagen met Nic Molenaar
121