(die zich van tijd tot tijd openbaart)"
mevrouw Blanchenai verzorgd. Haar zus
ter, mevrouw Macaré, had aan mevrouw
Boejee toestemming gevraagd om me
vrouw Blanchenai door de heer W. van
der Lee te laten magnetiseren.
Mevrouw Boejee had tegen mevrouw
Macaré gezegd "dat Van der Lee niet kon
worden toegelaten, daar deze geen echte
geneeskundige is en zij steeds door be
kwame geneeskundigen was verzorgd".
Het stond haar echter vrij dit in hajr ei
gen huis te laten doen. Mevrouw Blan
chenai was immers zodanig genezen, dat
zij haar zuster toch al vaak bezocht.
Op dinsdag 29 januari, 's morgens tussen
11 en 12 uur, verscheen de heer Blanche
nai (zoon van de krankzinnige vrouw) ten
huize van mevrouw Boejee om enkele
papieren te laten tekenen. Dit gebeurde,
waarna men vroeg of de heer Blanchenai
zijn moeder nog wilde zien. Hij wees dit
af vanwege "de ontroering die dit bij hem
zou veroorzaken". Chirurgijn Soek, die
toevallig aanwezig was, stelde daarop
voor om samen met hem naar zijn moe
der te gaan. De heer Blanchenai bleef
weigeren en is kort daarop vertrokken.
Om circa 10 uur 's avonds werd bij me
vrouw Boejee aangescheld. Een dochter
van mevrouw Boejee opende de deur en
drie heren kwamen binnen: de heer Blan
chenai, dokter van IJperen en Van der
Lee. De heer Blanchenai wilde direct naar
zijn moeder gaan. Dochter Boejee ant
woordde daarop dat de heer Blanchenai
ee. st met haar moeder moest spreken. Zij
verzocht de overige heren om zolang in
een ander vertrek te wachten.
De heer Blanchenai vertelde aan mevrouw
Boejee dat hij de magnetiseur bij zich had
en wilde dat deze naar zijn moeder zou
gaan om te zien of hij haar kon helpen.
Mevrouw Boejee maakte bezwaar: Van
der Lee is geen erkende geneeskundige.
De heer Blanchenai zei daarop dat hij er
de politie bij zou halen als mevrouw
Boejee bleef weigeren. Hij had daar al
met de burgemeester over gesproken.
Mevrouw Boejee had daarop geantwoord
dat Blanchenai zijn gang maar moest
gaan.
Terwijl mevrouw Boejee met de heer
Blanchenai sprak, vroeg Van der Lee (die
vond dat hij te lang moest wachten) tot
driemaal toe "op brutale wijze" om te
worden uitgelaten, waarbij hij onder an
dere zei: "gij moet mij, god verdom mij,
niet opsluiten". Dochter Boejee hield de
deur op slot.
Toevallig was op dat moment mevrouw
Macaré op bezoek bij haar zuster. Toen
zij hoorde dat Van der Lee en op bezoek
was, gaf zij toestemming om Van der Lee
bij mevrouw Blanchenai te brengen.
Van der Lee bekeek mevrouw Blanchenai
op afstand zonder haar aan te raken,
waarna hij rondborstig verklaarde niets te
kunnen bijdragen aan haar herstel. Ver
volgens wilde Van der Lee dichter bij me
vrouw Blanchenai komen. Hij vroeg naar
de oorzaak van haar kwaal en kreeg als
antwoord dat zij werd gekweld "door een
verlamming in de nekspieren en door
wormen onder het hart, dat dit haar naar
de hersenen vloog en dat dit de oorzaak
was van haar krankzinnigheid". De jonge
heer Van Stipriaan had haar reeds vruch
teloos gemagnetiseerd en de oude heer
Van Stipriaan ontkende stellig dat zij