Delft: de krankzinnige mevrouw
Blanchenai
makersknecht te Leeuwarden, en kreeg
op 18 oktober een geweldige trekking in
zijn rechterbeen en -bil. Een paar dagen
daarna had hij zich, op aanraden van zijn
familie, met behulp van een kruk begeven
naar het huis van de heer Asbeck. Daar
bevond zich de zogenaamde wonderdok
ter Van der Lee, die hem dadelijk de pijn
had afgenomen. Hij was zonder kruk
weer naar huis gegaan. De pijn was even
wel na verloop van een half uur terugge
keerd. Toen was Van der Lee op zijr. ver
zoek dadelijk weer bij hem gekomen en
had hem een paar keer over zijn been
gewreven met olie. Het flesje had hij hem
geschonken en hem verder aanbevolen
vlierbloemen en cremellen te drinken, en
Spaanse vliegen te leggen. Tot slot had hij
hem gezegd bij drogist Polack een potje
met zalf te halen en zich daarmee in te
smeren. Door dit smeren "zit hij zodanig
vol zweren, dat hij er uitziet als Lazarus
en bijna van de pijn vergaat". Op de vraag
van de Officier of hij geld aan Van der Lee
heeft betaald antwoordt getuige dat hij de
vlierbloemen, zalf enzovoort zelf had be
kostigd. De olie en Van der Lee hebben
niets gekost. Jeltje Binnema, oud 41 jaren
en huisvrouw van Johannes Dupon, be
vestigt het verhaal van haar man. Ze vult
nog aan dat haar man al snel vol zweren
zat en de medicijnen niet meer had ge
bruikt.
Vervolgens komt de beklaagde, Wessel
van der Lee, aan het woord. Hij verdedigt
zich door te verklaren dat hij de heer
Geertsema heeft ingesmeerd met een veel
door hem gebruikte olie; verder heeft hij
niets gedaan. Bij Reppenhorst had hij een
flesje met kostbare olie laten zien; daarop
had de vrouw van Reppenhorst hem ge
vraagd hoeveel het moest kosten en toen
hij zei "niets" had mevrouw Reppenhorst
hem dertien gulden aangeboden. Dupon
had hij uit menslievendheid behandeld en
hem het flesje met kostbare balsem gratis
gegeven; de vlierbloemen en cremellen
had DuPont zelf gekocht.
De Officier eist dat de beklaagde volgens
de wet van 1818 (die betrekking heeft op
de uitoefening van de verschillende tak
ken van geneeskunde), wordt veroordeeld
tot een geldboete van vijftig gulden en de
kosten van de rechtszaak.
De rechtbank gaat inderdaad over tot
veroordeling. De boete bedraagt 25 gul
den en de kosten van de procedure.
In januari 1822 bevindt Van der Lee zich
in de Delft, waar hij een psychiatrische
patiënte tracht te genezen. Dat een en
ander weinig fijnzinnig gebeurt, blijkt uit
het verslag dat van de gebeurtenissen is
opgetekend.
Op 15 februari 1822 legt Jacobus Boejee,
oud 34 jaar, een verklaring af bij Willem
Graswinckel des Villates van de politie in
Delft. Boejee doet dit namens zijn moe
der, die directrice is van het Vrouwenver
beterhuis (Duijnkerken genaamd) aan de
Brabantse Turfmarkt. In het verbeterhuis
wordt "wegens verregaande zinneloosheid
De magnetiseur ff
zijn patiënte
76