Op 23 september komt het antwoord: de vroedschap en niet de armen-
voogden zijn bevoegd over een dergelijke aankoop te beslissen. De zaak zal
andermaal in 'deliberatie' moeten worden genomen en als dan onverhoopt
geen overeenstemming wordt bereikt, zullen de Staten beslissen 'blijvende
ondertussen haar Ed. Mog. in verwagtinge dat op het belang van de armecas
en onderlinge harmonie behoorlijke reflexie bij de vroedschap tot Rijp zal
worden genomen'.
Op 23 oktober komt de zaak opnieuw in de vroedschap aan de orde en
wordt besloten de aankoop te 'reproberen' (ongedaan te maken), hetgeen de
vier armenvoogden, die in de vergadering worden ontboden, wordt aange
zegd.
Er moeten echter nog wel enkele zaken worden geregeld voordat achter
deze kwestie een punt kan worden gezet.
Op 6 november gaat er een brief naar de Gecommiteerde Raden, waarin
wordt bericht dat bij meerderheid van stemmen de koop is 'gereprobeert'. De
secretaris Cornelis Beek voegt hieraan toe met excuses 'dat UEd Mog: hier
over lastig gevallen sijn en bedanking voor der selver gedane moeijte met alle
Hoogagtinge en zegenwenschinge UEd: Mog: ootmoedige Dienaars De
Vroedschappen tot Rijp'
Het slotakkoord klinkt op 7 december als wordt besloten dat 'de costen
wegens de questie tussen de vroedschappen over de koop van een armehuis
in voorige resolutien gemeld sullen worden gebragt ten laste vant Dorp'. Dit
zal zeker voor de drie armenvoogden een opluchting zijn geweest omdat eer
der was gedreigd dat zij -als veroorzakers- voor alle schade zouden moeten
opdraaien.
De rust is hersteld; hoewel er regelmatig kleine conflicten opduiken. Zoals
de looneis van weesvader Hendrik Willemsz. de Jong in 1763 die -na een
dienstverband van 10 jaar- op 25 juni zijn dienst opzegt doch op 17 juli zegt
wel te willen blijven mits zijn tractement wordt verhoogd van f 150.- naar
tenminste f 200.- per jaar; een aanbod van f. 175.- wordt door hem afgesla
gen, waarna de vroedschap op 27 september accoord gaat met f 200.- in
gaande op 1 oktober. Hendrik en zijn vrouw zullen tot 1772 binnenvader en -
moeder blijven. Ook in 1773 is er onrust: de buitenmoeders dienen een
klacht in tegen de armenvoogden die weigeren haar bij de 'deling van inboel
en linnen' te blijven betrekken en hun eigen vrouwen daarbij inschakelen.
Over het pand zelf wordt weinig meer vernomen, hoewel toch verwacht
mag worden dat er na 1756, toen het huis reeds volgens de armenvoogden
'te slegt' was, nog wel reparaties zullen hebben plaatsgevonden. Mogelijk
zijn de kosten daarvan binnen de inkomsten en uitgaven van het weeshuis
genoteerd en gefinancierd uit de middelen die men bij de samenvoeging
54
Museu'
Bulletin