De voorbereidingen voor een nieuw museum starten waarop het et ver meer verhuizing ug wees- en geschiedenis g van alle is er vooral rijke andere [de (deeltijd) een nieuw het is voor ast of achte- denking van /levr. Visser- rote inspan nen van het gezien, iet vallen en „um wellicht een andere eopend. De woonden in i de keuken, ollectie zich t museum in 1 getrokken, sllingsruimte pklein, maar :rk van Ellen g (Reinwardt Academie). Ook toen al was er actieve steun vanuit de gemeente Graft-De Rijp, waarbij vooral de naam van burgemeester mevr. M. de Jong - Meijer dient te worden genoemd. In de jaren daarna kwam de professionalisering van de kleine Nederlandse musea snel op gang. In 1987 begonnen Wilma den Engelse en bestuurslid Otto Brunsting met het inventariseren van de collectie. Dat gebeurde eerst nog met een kaartenbakje, waarin elk object z'n kaart kreeg. Dat wierp gelijk al z'n vruchten af nadat de hele collectie in verband met de verbouwing tijdelijk elders opgeslagen was geweest: zij konden met zekerheid vaststellen dat alle objecten weer veilig teruggekomen waren. Die professionalisering had ingrijpende consequenties. Er kwam een computer met QAbas, een door de Nederlandse Museumvereniging aangeboden programma voor objectregistratie in musea. Maar ook werd de noodzaak van een betere conservering van de objecten duidelijk. Met steun van de provincie deed het Rijper Museum (zo heette het toen nog) mee aan een schilderijen-, een papier- en een fotoproject. Daarvoor was in het museum veel extra werk- en depotruimte nodig en die was er eigenlijk niet. Daar kwamen nog een paar andere ontwikkelingen bij: de komst van groepen bezoekers waarvoor totaal geen faciliteiten aanwezig waren: geen garderobe, geen toiletten, geen ontvangstruimte en geen aparte ruimte voor het tonen van een inleidende video. Er werden nu ook aan kleine musea hogere eisen gesteld op het gebied van klimaatbeheersing, toegankelijkheid en veiligheid. Aan die eisen kon het oude museum met z'n smalle wenteltrapjes en z'n ongeïsoleerde dak en muren met geen mogelijkheid voldoen. Het werd al snel duidelijk dat meer ingrijpende maatregelen noodzakelijk waren. Vanuit het bestuur werd toen aan een groep externe deskundigen een advies gevraagd over mogelijke en gewenste toekomstige ontwikkelingen van het museum. Die deskundigen waren de heren Cornelis de Jong, architect; Jacob Klaver, financieel directeur; Jan Mulder, directeur KBB Onroerend Goed en Cees Woudt, directeur Mercurius. Vanuit het museumbestuur waren daar voorzitter Ronald Steen en penningmeester Ger Baars aan toegevoegd. Deze adviesgroep kwam in 1996 met het rapport Een maatje groter - Naar een nieuw Rijper Museum De belangrijkste conclusie was dat een nieuw museum dringend noodzakelijk was, maar ook dat het om een in principe haalbaar en levensvatbaar project ging. Geadviseerd werd om het museum naar een groter pand te verhuizen, waarbij de voorkeur uitging naar het pand Tuin- Museur Bulletin 29

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Een Nieuwe Chronyke van het Schermereiland - Graft-de Rijp en Schermer | 2004 | | pagina 29