Museum-
Avenhom,
verd er een
'erzoek van
oonstelling
lomamelijk
Men, zoals
aquette
en er enig
Noord-Holland kende vele omdijkingen, die het achterliggende land tegen
het water moesten beschermen. Deze dijken vormden een obstakel voor de
scheepvaart. Die scheepvaart was onontbeerlijk voor de aanvoer van produc
ten naar de markten in de steden.
Een oplossing voor dit aanvoerprobleem bood de aanleg van een sluis.
Het bouwen van een sluis was duur. Tevens betekende het doorgraven van
de dijk een verzwakking van de dijk. Wilde het achterliggende land geen
risico's lopen dan moest de sluis goed onderhouden worden. Daarbij kwam
dat de boeren van de lagergelegen gebieden bezwaar maakten tegen het
schutwater dat met de schepen binnenstroomde. Wilde men die problemen
vermijden, dan bouwde men een overhaal of overtoom. Dat was een hijsin
stallatie waarmee men kleine schuitjes over de dijk kon trekken, waarna zij
hun weg konden vervolgen.
Een overhaal kon zeer eenvoudig van opzet zijn en bestaan uit twee poti
ge mannen die via goed ingesmeerde planken kleine bootjes over de dijk
trokken. Een spaakwiel, waarmee men de boten via een touw dat zich om
een as wond over de dijk trok, maakte het karwei ai heel wat lichter. Daar
naast waren er overtomen voorzien van grote tredwielen, waarin men liep,
zodat naast de spierkracht ook het eigen gewicht van de overhaiers mee
werkte bij het over de dijk hijsen van de schuiten. De goed in gevette planken
konden in dergelijke gevallen vervangen worden door houten rollen, wat
eveneens meewerkte aan het vergemakkelijken van het karwei.
Uit het bovenstaande is op te maken dat het overhalen van de schuiten
een zwaar en langdurig karwei was. Er kon immers maar één boot tegelijk
gebruik maken van de overhaal. Waren er meerdere schuiten, dan moesten
die wachten. Bij een overhaal van enig belang hoorde traditiegetrouw een
herberg. Het zal voor menigeen een verzetje zijn geweest om even naar de
overtoom te gaan om daar de drukte gade te slaan, zoals we uit het kinder
versje mogen opmaken.
De situatie rond 160C.
Rond 1600 was Noord Holland een eilandenrijk. Aan de westkant werd
het beschermd door de duinenrij. Aan de oostkant lag de toenmalige Zuider
zee. Om het land tegen het opdringende water van de Zuiderzee te bescher
men, was men al voor 1300 begonnen met het bouwen van dammen. Zo
werd in 1280 de Zaan van het Y afgesloten door de Hogedam, voor 1319 was
de Korsloot afgedicht door de Schardam. In 1357 sloot men de Krommenie af
door de Nieuwendam. In 1400 werd de Purmer Ee afgesloten, later gevolgd
door de dam bij Edam. Met al dat water rondom verdienden veel inwoners
van Noord-Holland hun brood in de scheepvaart en visserij. In de dammen