Het gebeurde dat het 's nachts soms nog meer droogde dan overdag, wat
een speling van de natuur was. Soms legde men in de bak op de grond een
heel dun laagje riet, dit was makkelijker bij het weghalen van de turfjes.
Als het veenpakket stevig genoeg was werd er met een soort hark, een
steel met een dwarsplank waar keurig op maat spijkers door heen geslagen
waren, over dit pakket heen getrokken, van voor naar achter en van links
naar rechts. Hierdoor ontstond een ruitpatroon met blokken van 20 bij 20
cm.
Na nog een dag drogen werden deze blokken met een walmes of een
steekgraaf tot op de grond ingestoken of gesneden. Ongeveer 2 dagen later
werden deze blokken nog eens doorgestoken in vieren. Dit steken en snijden
gebeurde steeds op die klompen met plankjes eronder.
Nadat het gesneden veen nog enkele dagen gedroogd had werden de
planken eromheen weggehaald en begon het zogenaamde turfstapelen. Met
een steekschop werden de turven van elkaar gehaald en op de grond uit el
kaar gelegd waarbij de turven in een cirkel werden gelegd, met een flinke
naad ertussen, en dan steeds op de halve turf. Over de naad werden de tur
ven van de tweede laag gelegd. Nu bleek of het veen in de praam goed door
elkaar getrapt was, want met nog hele stukken veen in het pakket rolden de
turfjes zo uit elkaar.
Na een dag drogen werd dan de derde en vierde laag opgestapeld. Deze
hoopjes hadden een doorsnee van zo ongeveer 40 a 50 cm. Hierdoor ont
stonden zo de turfhopen waarbij de wind door de naden heen kon waaien.
Weer enkele dagen later werden dan de laatste lagen, zo 4 of 5, aangebracht,
waarbij men de cirkel steeds kleiner maakte met steeds enkele turfjes minder
zodat het hoopje op een punt eindigde. Deze hoopjes stonden dan zo'n 14
dagen te drogen waarna zij omgestapeld werden. Men maakte naast het
hoopje een nieuwe hoop door de turven nu binnenste buiten opnieuw op te
stapelen zodat er een nieuw hoopje ontstond.
De gemaakte hoopjes werden al kleiner omdat de turf flink kromp bij het
181