nen waar de man ontbrak, soms naar Duitsland te werk gesteld of overleden,
kregen hout thuisbezorgd. Na de bomen om de kerk, allemaal iepen, werden
ook de bomen om het fort gekapt en verdeeld.
Er werd nu ook intensiever gebaggerd naar het veen wat onder een laagje
bagger in de sloot zat. Dit baggeren werd al vele jaren gedaan maar was
zwaar werk wat weinig verdiende zodat dit niet zo veel gebeurde. Het veen
dat op de kant gedroogd werd en kleine harde turfjes opleverde werd ook
wel verhandeld bij de brandstofhandel. Deze turfjes hadden de naam bagger-
turf. Het ging als volgt. Met de praam zocht men een sloot waar onder een
klein laagje bagger een flinke laag veen zat. Met de baggerbeugel, waarop
een flinke lip gesmeed zat, werd dan het veen in de praam geschept.
Eikenhouten praam 9 meter lang met een laadvermogen van 5000 kg. De schotten
stonden een beetje achter in de praam waardoor bij het baggeren het boord vlugger bij
het water af was zodat de baggerbeugel zo binnenboord gewipt kon worden en niet op
getild behoefde te worden. De baggeraar stond uiteraard achterin de praam.
Zoals gemeld was dit zwaar werk, want de beugel moest in het veen ge
trokken worden door de steel van de baggerbeugel tegen de schouder te
trekken en zo de beugel in het veen te trekken waarbij soms hele brokken
veen omhoog kwamen. Op de schouder had men ook meestal een lederen
lap met touwtjes vast om de borst. Als dan de praam vol was ging men naar
de plek waar op het land met planken een grote rechthoekige bak gemaakt
was, 20 cm hoog en 4 bij 8 meter groot.
In de praam had men twee borden of schotten staan tegen de krammers.
Hierdoor ontstond een afgesloten gedeelte dat vol gebaggerd werd. Meestal
werd het achterste schot eruit getrokken als men ging lossen en werd het
veen, dat nu naar voren kwam, met toegevoegd water homogeen door elkaar
getrapt. Dit gebeurde met lieslaarzen aan. Had men geen lieslaarzen dan
179