In het oosten en zuiden was het uitgangspunt het gemengde bedrijf: koeien, wat akkerbouw, kippen en varkens. De boerderijbouw was ook op dat type bedrijfsvoering geënt. Niet zelden zijn ontwikkelingen richting niet-grondgebonden landbouw ontstaan uit behoefte aan inkomens suppletie voor de kleine gemengde bedrijven. Statistisch gesproken zag het gemiddelde gezin in de Peel er na de oorlog als volgt uit: vader, moeder en 10 kinderen. De dochters redden zich door te trouwen of het klooster in te gaan; de 5 zonen redden zich als volgt: één werd pastoor, één emigreerde, één kreeg de koeien, één de varkens en de laatste de kippen! Dit is natuurlijk een extreem en ver doorgevoerd statistisch grapje, maar in grote lijnen is de ontwikkeling op de zandgronden wel zo gegaan. Ik schets dit alleen maar even om aan te geven welke beker groten deels aan Noord-Holland is voorbij gegaan. Ik heb al geschetst dat in de veendorpen, door de combinatie van varen en een geringe bedrijfsomvang, het proces van agrarische leegloop ver gevor derd is. In een enkel geval, Zeevang, Assendelft, hebben ruilverkavelingen tot bedrijfsverplaatsing tot buiten de dorpen geleid. Maar dat had feitelijk ook nog vele leegstaande stolpen en langhuizen tot gevolg. Los van de, door de bedrijfsstructuur ontstane matige inkomens, had natuurlijk de sterke aanzui ging uit de rest van de economie ook zo zijn effect: het zorgde er voor dat de opvolgingsdruk, de bereidheid om boer te worden, ver onder het evenwichts- cijfer kwam. Iets anders, maar wel enigszins vergelijkbaar met m'n eigen poldertje, is de ontwikkeling in de droogmakerijen (Schermer, Beemster, Wormer, Purmer). Een strakke kavelstructuur: één stolp, twee kavels land van 9 tot 11 ha en één werkmanshuis. In 1990 was de gemiddelde grondeigendom echter al 36 ha, waarvan 18 ha op een gemiddelde afstand van 6 km lag. Dus in 1990 had in de Beemster één op de twee stolpen al een andere dan agrarische be stemming. West-Friesland kent nog wel een vrij groot aantal boeren in de dorpen. De opzet van de Westfriese dorpen is ruimer, het aloude varen was voornamelijk in de tuinbouwgebieden en er lag vaak een behoorlijk deel van het land ach ter de boerderij. Maar ook in West-Friesland is de teruggang van boeren- boerderijen groter dan in de open poldergebieden. De zandgronden in Noord-Holland zitten wat tussen de klei en het veen in. In het noorden van de provincie is de bollenteelt in z'n goedgunstigste vorm er wel in geslaagd het gebruik van de stolp te incorporeren in de nieuwe bedrijfsvoering. Maar door de onmiskenbare wijziging van het landschap en de maatvoering van de bijgebouwen die in de bollenteelt veel grover is dan in de moderne veehouderij en de bijna volledige betonisering 176

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Een Nieuwe Chronyke van het Schermereiland - Graft-de Rijp en Schermer | 2003 | | pagina 28